Het gebruik van deze apparatuur naast of
in combinatie met andere apparatuur moet
worden vermeden, aangezien het kan leiden
tot onjuiste werking. Als dergelijk gebruik toch
nodig is, moeten dit apparaat en de andere
apparatuur in de gaten worden gehouden om
te controleren of ze nog wel goed werken.
Het gebruik van accessoires, transducers
en kabels, anders dan degene die door
de fabrikant van deze apparatuur zijn
gespecificeerd of meegeleverd, kan leiden tot
verhoogde elektromagnetische emissies of
verlaagde elektromagnetische immuniteit van
deze apparatuur en leiden tot onjuiste werking.
Draagbare hoogfrequente
communicatieapparatuur (waaronder
randapparatuur zoals antennekabels en
externe antennes) mag niet dichter dan 30 cm
in de buurt van de hoortoestellen (inclusief
de door de fabrikant gespecificeerde draden)
worden gebruikt. Indien dit niet in acht wordt
genomen, kan dit leiden tot verslechtering
van de prestaties van deze apparatuur.
50
De USB-poort van de oplader dient
uitsluitend voor het omschreven doel te
worden gebruikt.
Gebruik voor de oplader alleen apparatuur
met een EN60950-1 en/of EN60601-1-
certificatie met een outputkwalificatie van
5 VDC. Min. 500 mA.
Hoortoestellen mogen niet worden uitgerust
met domes/oorsmeerbeschermingssystemen
bij gebruik door personen met gescheurde
trommelvliezen, ontstoken gehoorgangen of
anderszins blootliggende middenoorholtes.
In deze gevallen raden wij het gebruik van
een op maat gemaakt oorstukje aan. In het
onwaarschijnlijke geval dat een deel van dit
product in de gehoorgang blijft zitten, wordt
er sterk aanbevolen om een medisch specialist
te raadplegen voor een veilige verwijdering.
51