Stap 3 Het beeld kadreren
1
Houd de camera stevig vast.
• Let op dat uw vingers en overige voorwerpen zich niet voor het
objectief, de flitser, de AF-hulpverlichting, de microfoon of de
luidspreker bevinden.
• Als u opnamen in de portretstand ("staand") maakt, draait u de
camera op zo'n manier dat de flitser zich boven het objectief
bevindt.
2
Kadreer de foto.
• Wanneer de camera automatisch de onderwerpstand bepaalt,
verandert het pictogram voor de opnamestand (A32).
B
Opmerkingen over stand x (Autom. scènekeuzekn.)
• Afhankelijk van de opnameomstandigheden selecteert de camera mogelijk niet de gewenste
onderwerpstand. Selecteer in dit geval een andere onderwerpstand (A34, 40, 42, 44).
• Wanneer de digitale zoom wordt gebruikt, verandert de onderwerpstand in d.
24
Pictogram opnamestand
25m 0s
25m 0s
880
880