Waarschuwing: Het door elkaar gebruiken (of niet-aangesloten laten) van de
fase- en nuldraad bij het doorkoppelen van melders kan alle melders beschadigen.
Zorg ervoor dat draden met dezelfde kleur worden gebruikt in de ruimtes voor fase-, nul- en
koppeldraden.
Wij adviseren nadrukkelijk om het volgende te controleren voordat de melder wordt aangesloten:
• controleer op fase en nulgeleider met een tester met twee sondes.
• controleer op fase met een neon tester.
• controleer of de doorgekoppelde draad NIET aangesloten is op fase, nulgeleider of aarde. Gebruik
geen aardedraad voor de koppeldraad.
Opmerking: De melder hoeft niet geaard te worden. Echter, de gemarkeerde
voorzien voor het gemak van de installateur, zodat koperen aardedraad of groen/geel gekleurde kabel
veilig afgesloten kan worden.
Om melders door te koppelen moeten alle interconnect-klemmen samen worden gekoppeld zoals
weergegeven in afbeelding 8 (zie deel Melders doorkoppelen).
4. Als de installatiedraden verzonken zijn, moeten de draden door de achterste opening in de
montageplaat worden gebracht, zoals weergegeven in afbeelding 4.
Als de installatiedraden langs het oppervlak lopen:
(a) positioneer de montageplaat zodanig, dat de kabelgoot identiek is aan de weergave in afbeelding 4.
(b) de montageplaat heeft een verwijderbaar deel, neem dit weg voor directe koppeling met 25
mm kabelgoot zoals weergegeven in afbeelding 5. Bij koppeling met 16 mm kabelgoot moet
voorzichtig rond het gemarkeerde deel worden gesneden, waarbij de bovenkant intact blijft en
het deel wordt vervangen. (Als u geen oppervlakbedrading gebruikt, moet het verwijderbare deel
vanwege elektrische veiligheidsredenen op z'n plek blijven).
aansluitklem is
19