• Oppervlakken die normaal gesproken warmer of kouder zijn dan de rest van de ruimte (bijv. zolderluik).
Temperatuurverschillen kunnen ervoor zorgen dat hitte of rook de melder niet bereiken.
• Naast of direct boven verwarmingstoestellen of ventilatieroosters, ramen, wandventilatie-openingen
etc. waarbij tocht de richting van de luchtstroom kan wijzigen en snelle temperatuurschommelingen
kan veroorzaken.
• Op erg hoge of ongunstige plekken (bijv. boven trappenhuizen), waarbij het moeilijk kan zijn om de
melder te bereiken (voor testen, onderdrukken, etc.).
• Uit de buurt houden van zeer stoffige of verontreinigde ruimtes, aangezien stofopbouw op de
optische rooksensor de prestaties kan verminderen. De stofopbouw kan het insectenwerende gaas
blokkeren en voorkomen dat rook in de sensor komt. Stofopbouw kan ook de reactietijd van de
hittesensor vertragen.
• Plaats de melder minimaal 1 meter van dimmerverlichting en -bedrading aangezien sommige
dimmers interferentie kunnen veroorzaken.
• Plaats de melder op minimaal 1,5 meter en leg bedrading op minimaal 1 meter afstand van
fluorescerende verlichtingsarmaturen, aangezien elektrisch "lawaai" en/of flikkeren van invloed
kunnen zijn op de melder. Sluit bedrading niet op hetzelfde circuit aan als fluorescerende verlichting
of dimmers.
• Niet plaatsen in ruimtes met veel insecten. Kleine insecten die in de optische rooksensor komen
kunnen intermitterende valse alarmen veroorzaken. Insecten op en verontreiniging van de
hittesensor kan de reactietijd vertragen.
• Niet plaatsen in een klamme of vochtige ruimte.
Hittemelders niet direct boven een gootsteen of kookplaat plaatsen - Houd minimaal 1 meter
horizontale afstand tussen deze objecten en de melder.
17