10
5. Bediening
5.3 Meten
Geluiden kunnen gereflecteerd worden op wanden, plafonds
en andere voorwerpen. Zelfs de behuizing van het meetap-
paraat en de metende persoon kunnen bij een foutieve
bediening storende factoren zijn. Dit kan leiden tot foutieve
meetresultaten.
Meetfouten vermijden
Enerzijds kunnen de behuizing en de metende persoon het
geluid belemmeren dat uit een bepaalde richting komt, en
anderzijds kunnen zij reflecties veroorzaken waardoor opmer-
kelijke meetfouten kunnen ontstaan. Experimenten hebben
aangetoond dat - bijvoorbeeld bij frequenties van 400 Hz -
lichaamsfouten tot 6 dB kunnen veroorzaken, wanneer de mee-
tafstand tussen het lichaam en het meetapparaat kleiner is dan
één meter. Alhoewel een dergelijke fout weliswaar kleiner is
bij andere frequenties, toch moet een minimumafstand in acht
genomen worden. Algemeen wordt aangenomen dat het meet-
apparaat minstens 30 cm - nog beter 50 cm - van het lichaam
moet verwijderd zijn.
Het is aanbevolen om voor exacte meting een statief te
gebruiken.
Meting uitvoeren
1 Meetinstrument inschakelen
2 Reactietijd ("FAST/SLOW") instellen
3 Frequentie ("A/C") instellen
4 Meetbereik ("Level") instellen
5 Microfoon naar de te meten geluidsbron richten.
6 Hoogste en de laagste waarde opslaan met "Max/Min"