Stalling
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine
afstelt, schoonmaakt, stalt of repareert.
4.
Reinig het maaidek grondig en let daarbij
speciaal op de volgende punten:
•
onder het maaidek,
•
onder de drijfriemkappen van het maaidek,
•
de aftakas,
•
alle smeernippels en draaipunten.
5.
Verwijder, slijp en balanceer de messen van
het maaidek. Monteer de messen en draai de
bevestigingen van de messen vast met een
torsie van 75 tot 80 N·m.
6.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet
ze vast indien nodig.
7.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of
olie. Neem overtollig vet op.
8.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of
geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt
worden. Deuken herstellen.
17