6.2.
Meten van wisselstroom
GEVAAR
Gebruik het toestel niet op een stroomkring van meer dan 750VAC. Dit kan een elektrische schok veroorzaken
en het toestel of de te testen stroomkring beschadigen.
Voer geen meting uit als de meetsnoeren met het toestel verbonden zijn.
Doe ook geen meting als het batterijcompartiment niet gesloten is.
Plaats de functieschakelaar op " ∼ A". Het symbool "AC" verschijnt links bovenaan.
(1)
(2)
Druk op de tuimelschakelaar om de stroombek te openen en omsluit één enkele geleider.
Noteer de weergegeven waarde. Voor een optimale nauwkeurigheid, de geleider in het midden
van de stroombek houden.
OPMERKING
Houd de stroombek volledig gesloten tijdens een stroommeting, anders is een nauwkeurige meting
onmogelijk. De diameter van de geleider mag niet meer bedragen dan 55mm.
Nulinstelling is niet nodig bij het meten van wisselstroom.
Als de te testen stroom gelijk is aan of minder dan 3% van de einde-schaal-waarde of wanneer de
frequentie van de stroom laag is, wordt het symbool "LoHz" op het scherm weergegeven.
6.3.
Meten van gelijkspanning
GEVAAR
Gebruik het toestel niet op een stroomkring van meer dan 1000VDC. Dit kan een elektrische schok veroorzaken
of het toestel of de te testen stroomkring beschadigen.
Voer geen meting uit als het batterijcompartiment niet gesloten is.
(1)
Plaats de functieschakelaar op " = V". Het symbool "DC" verschijnt links bovenaan.
(2)
Schuif het afdekplaatje van de aansluitklemmen naar links om de V/Ω en COM klemmen vrij
te maken. Plug het rode meetsnoer in de V/Ω klem en het zwarte in de COM klem.
(3)
Verbind de meetpunten van het rode en zwarte meetsnoer respectievelijk met de positieve
( + ) en de negatieve ( - ) zijde van de te testen stroomkring. Noteer de uitlezing. Bij
omgekeerde aansluiting duidt het scherm het symbool " – " aan.
8