5.4 Vuldruk van de CV-installatie
waarborgen
5.4.1 Vuldruk van de CV-installatie
controleren
Roep HOOFDMENU → INFORMATIE
1.
→ Waterdruk: op.
◁
Op het display verschijnen de
waarden van de actuele vuldruk en
de minimale en maximale vuldruk.
2.
Controleer de vuldruk op het display.
3.
Wanneer de vuldruk lager is dan
0,8 bar (0,08 MPa), dan vult u de CV-
installatie bij (→ Pagina 11).
Aanwijzing
Als de CV-installatie zich over
meerdere etages uitstrekt,
kan een hogere vuldruk van
de CV-installatie nodig zijn.
Vraag hiervoor raad bij uw
installateur.
5.4.2 CV-installatie bijvullen
Aanwijzing
Het vullen van de CV-installatie
hangt af van de werkelijke instal-
latieconfiguratie. Wanneer de vol-
gende stappen niet geschikt zijn
voor de installatie, neem dan con-
tact op met een vakman.
1.
Verbind de vul-/aftapkraan me een
koudwaterleiding via een slang.
2.
Open alle radiatorthermostaatkranen
van de CV-installatie.
3.
Open de waterkraan van de koudwa-
terleiding.
4.
Draai de kraan van de vulvoorziening
langzaam open, vul het water bij tot
de benodigde installatiedruk en sluit
de kraan van de vulvoorziening weer.
5.
Sluit de waterkraan van de koudwa-
terleiding.
0020292714_00 Gebruiksaanwijzing
6.
Ontlucht alle radiatoren via de daar-
voor bedoelde aansluiting (links- of
rechtsboven op de radiator).
Aanwijzing
Voor het ontluchten kan een
ontluchtingssleutel worden
gebruikt.
7.
Controleer na het ontluchten opnieuw
de systeemdruk. (→ Pagina 11)
8.
Herhaal indien nodig de werkstappen
voor het vullen en ontluchten.
9.
Scheid de vulkraan van de koudwater-
leiding.
5.5 Condensafvoerleiding en
afvoertrechter controleren
Condensafvoerleiding en afvoertrechter
moet altijd doorlaatbaar zijn.
▶
Controleer regelmatig condensafvoer-
leiding en afvoertrechter op gebreken,
vooral op verstoppingen.
In de condensafvoerleiding en de afvoer-
trechter mogen geen hindernissen te zien
of te voelen zijn.
▶
Als u gebreken vaststelt, laat deze dan
door een installateur verhelpen.
11