Inhoudsopgave
Advertenties
7.0 Foutcodes/foutopsporing
7.3 Oplossing
1. Controleer of de sleutel (A) rechtsom is gedraaid en of de noodstop (B) niet is
geactiveerd.
2. Laad de accu op - (zie afzonderlijke handleiding voor accu en oplader). U krijgt
toegang tot de batterij door de kap te openen (C).
• Controleer indien nodig het vloeistofniveau van de accucellen.
• De resterende capaciteit van de accu kan worden gecontroleerd met een
accuzuurmeter
3. Controleer schakelaar (D). Controleer kabelaansluitingen op de schakelaar.
4. Controleer zekering stuurspanning (F).
• Als de zekering intact is en de stapelaar niet rijdt, neemt u contact op met de
verdeler.
5. Controleer hoofdzekering (G)
Controleer kabelaansluitingen op aandrijfmotor en pompmotor. Als er geen
fout kan worden gevonden en de stapelaar niet rijdt, neemt u contact op met
de verdeler.
6. Controleer de accu (zie punt 2 hierboven).
7. Controleer de wielmotor. De kabelverbinding voor de rem moet worden
gecontroleerd.
Deze moet verbonden zijn. Als er geen fout kan worden gevonden en de
stapelaar remt nog steeds, neemt u contact op met de verdeler.
8. Rem moet worden afgesteld. De remkracht wordt afgesteld door de stelschroef
aan de buitenkant van de rem te draaien. Verhoog de remkracht door de
schroef rechtsom vast te draaien.
9. Verwijder de accu en vul de olie bij (zie punt 6.2).
Als de stapelaar de maximale last niet kan opheffen, neemt u contact op met
de verdeler.
10. Neem contact op met de verdeler.
11. Lokaliseer het olielek en neem contact op met de verdeler.
Om het lek te lokaliseren moet de achterkap (E) worden verwijderd.
12. Controleer de zekering van de oplader (J).
Als de zekering intact is en de stapelaar niet wordt opgeladen, neemt u contact
op met de verdeler.
28
Advertenties
Inhoudsopgave
