Installatiehandleiding
17
4.4 Afvoeraansluiting (alleen bij machines met een warmtepomp)
Sluit de afvoer aan op de verwarmingspompeenheid.
Let op:
Het afgevoerde condenswater (4) en het koelwater (5) moeten worden aangesloten op aparte afvoeren.
De slang (4) moet boven het waterpeil in de afvoerput worden geplaatst.
Let op:
De afvoer moet lager liggen dan de afvoer van de verwarmingspompeenheid. Anders stroomt het water terug
de machine in. Pas dit aan met de stelvoeten.
De slangen moeten licht doorhangen.
fig.W00609
4.5 Wateraansluiting (alleen voor machines met een warmtepomp)
Alle waterinvoeraansluitingen van de machine moeten worden voorzien van handmatige afsluitkleppen en filters, om
installatie en service te vergemakkelijken.
Waterleidingen en -slangen moeten door worden gespoeld voor installatie.
De machine moet worden aangesloten met nieuwe waterslangen. Gebruikte waterslangen mogen niet gebruikt
worden.
De slangen moeten goedgekeurd zijn en voldoen aan IEC 61770.
Na installatie moeten de slangen licht doorhangen.
Alle aansluitingen van de machine moeten worden aangesloten.
Sluit het water aan op het waterkoelsysteem (6).
W00609A
Waterdruk:
Let op:
Wanneer de waterdruk onder de mininimumwaarde is gedaald, kan het droogresultaat voor bepaalde pro-
gramma's niet worden gegarandeerd.