Installatie en Aan de slag
3.4
Minimale bedrading aansluiten
Hier bepaalt u de minimale bedrading voor het starten.
Voor naleving van de EMC-norm dient u gebruik te maken van gevlochten,
afgeschermde besturingskabels met flexibele draad tot maximaal 1,5 mm2
(AWG15) of massieve draad tot maximaal 2,5 mm2 (AWG13). We raden u aan
om voor communicatiesignalen getwiste draadparen tussen Master en Follower
te gebruiken.
1. Sluit een niveausensor aan tussen aansluitklemmen 1 (+10 VDC) en 2
(AnIn 1) zoals in Afb. 15 De standaardinstelling voor AnIn1 is 4-20 mA. Als
de niveausensor een interface van 0-10 V heeft, wijzig de positie van de scha-
kelaar (S1) dan op de controlprint (Tabel 11, pagina 28).
2. Sluit een externe schakelaar voor Maximaal toerentalaan tussen aansluitklem
11 (+24 VDC) en 8 (DigIn1, Handmatig (geforceerd draaien) ) zoals in Afb.
15. Zet de schakelaar in de geopende stand (digitale ingang ingesteld op lage
toestand). (Activeer het signaal nu nog niet.)
3. Sluit een externe schakelaar voor Auto run aan tussen aansluitklem 11 (+24
VDC) en 9 (DigIn2, Auto Run) zoals in Afb. 14. Zet de schakelaar in de
geopende stand (digitale ingang ingesteld op lage toestand). (Activeer het
signaal nu nog niet.)
4. Sluit een communicatiekabel aan tussen aansluitklem 10 van de Master
(DigIn3) en aansluitklem 21 van de Follower (DigOut2) zoals in Afb. 15.
(Alleen bij Master/Follower).
5. Sluit een communicatiekabel aan tussen aansluitklem 21 van de Master
(DigOut2) en aansluitklem 10 van de Follower (DigIn3) zoals in Afb. 15.
(Alleen bij Master/Follower).
6. Sluit een niveauschakelaar voor overflow (optioneel) aan tussen aansluitklem
11 (+24 VDC) en 18 (DigIn6, Lvl Overflow) zoals in Afb. 15 Sluit het
signaal aan op de Follower-aandrijving in plaats van een configuratie
Master-Follower voor redundantie.
CG Drives & Automation, 01-6143-03R1
Kabelaansluitingen
29