de voicemail in te stellen, selecteert u Menu > Berichten
> Berichtinstellingen > Voicemail server. Voer het
nummer in dat u is verstrekt door uw serviceprovider. Dit
nummer moet worden gebruikt wanneer u wilt luisteren
naar de opgeslagen voicemails.
Om voicemail-berichten te beluisteren, selecteert u
Menu > Berichten > Berichten > tekstberichten >
Voicemail server. Een voicemail-nummer selecteren.
Selecteer Optie > Voicemail bellen. U bent nu
verbonden met uw mailbox waar u de opgeslagen
voicemail-berichten kunt beluisteren.
U kunt ook Opties > Bewerken selecteren om de naam
van de voicemail en het nummer te bewerken.
Voor een snelle toegang tot uw voicemail, drukt
u op de toets 1 en houdt u de toets ingedrukt.
Invoermodus voor tekst
Wanneer u tekst invoert, wordt de invoermodus links
boven aan het scherm weergegeven. Druk kort op de
toets # om de verschillende invoermodi voor tekst,
oftewel conventioneel (Abc/ABC/abc) en numeriek (123),
te selecteren. Houd de toets # ingedrukt om de modus
T9 in te schakelen.
In de conventionele invoermodus kunt u herhaaldelijk
op een toets drukken totdat de gewenste letter wordt
weergegeven. De numerieke modus wordt gebruikt om
cijfers op te geven.
Als u in de modus T9 op een toets drukt worden de letters
van het alfabet weergegeven. Blader naar het alfabet of de
letter en druk op de menutoets om te selecteren.
1 .
Om te schakelen tussen hoofdletters (ABC),
kleine letters (abc) en het hoofdlettergebruik voor
zinnen (Abc), gebruikt u de toets #. Wanneer u het
hoofdlettergebruik voor zinnen toepast, wordt de
letter die direct volgt op een punt (.), uitroepteken (!)
of vraagteken (?) automatisch een hoofdletter.
2 .
Om een teken in te voeren, drukt u meerdere keren
op de numerieke toets, totdat het gewenste teken
op het scherm verschijnt. Als u in de tekstmodus
bijvoorbeeld GOED wilt opgeven, drukt u één keer
op 4 om de G weer te geven, drukt u drie keer op 6
voor de O en twee keer op 3 voor de E en één keer
op 3 voor de de D.
OF
Als u de T9-modus hebt ingeschakeld, drukt u op 4,
bladert u naar G. Druk op 6 en blader naar GO. Druk
op 6 en blader naar GOE. Druk op 3, blader naar en
selecteer GOED.
3 .
Wanneer u bij het bewerken van tekst een spatie wilt
invoegen tussen tekens of woorden, drukt u op 1.
Als u een teken wilt wissen, selecteert u Wissen.
4 .
5 .
Druk op 0 om een punt (.) in te voeren.
Als u speciale tekens wilt invoeren, drukt u op de
toets * om de speciale tekens weer te geven. Druk
op de navigatietoetsen om door de speciale tekens
te bladeren. Selecteer het teken dat in de tekst moet
worden weergegeven.
Houd de toets * ingedrukt om de tekstinvoer in
verschillende talen weer te geven. Gebruik de menutoets
om de taal te selecteren. Selecteer Voltooid om de taal
voor de tekstinvoer te wijzigen.
53