5. Inspecteer de snijranden van alle messen en slijp de
snijranden als deze bot zijn of bramen vertonen.
Opmerking: Gebruik een vijl om de bovenkant
van het mes te slijpen en de oorspronkelijke snijhoek
te behouden en te zorgen dat het mes scherp blijft
(Figuur
26). Het mes zal in balans blijven als dezelfde
hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt
weggehaald.
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
Opmerking: Verwijder de messen en slijp ze op een
slijpmachine, zie Het maaimes verwijderen.
6. Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout.
Opmerking: De vleugelen moeten zich aan de
bovenzijde van het mes bevinden.
Opmerking: Draai de mesbout vast met een torsie
van 115–149 N·m.
Ongelijke meshoogten
controleren en corrigeren
Als het ene maaidek korter maait dan het andere, kun u dit als
volgt corrigeren:
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, breng
het maaidek omlaag, stel de parkeerrem in werking,
zet het tractiepedaal in de neutraalstand en schakel de
aftakas uit. Zet daarna de motor af en verwijder het
sleuteltje uit het contact.
2. Zorg ervoor dat de bandenspanning van alle banden
gelijk is.
3. Zet de maaihoogte in de stand van 102 mm, zie
Maaihoogte afstellen.
4. Draai de messen zo, dat de punten met elkaar zijn
uitgelijnd.
Opmerking: De punten van naastgelegen messen
moeten zich binnen 3 mm van elkaar bevinden. Als de
punten zich niet binnen 3 mm van elkaar bevinden, ga
dan verder met stap
de spilbehuizing en de onderzijde van het maaidek.
5. Controleer of de maaihoogtepennen aan de voorzijde
goed op de framekussens rusten. Als de pennen niet
goed op de kussens rusten, plaats dan een opvulstuk
onder het kussen voor een juiste uitlijning.
Figuur 26
10
en plaats opvulstukken tussen
6. Plaats alle 3 messen in de stand A
vanaf het oppervlak tot de onderzijde van de punt van
elk mes
(Figuur
B
A
A
C
1. Meet van de mespunt tot aan het oppervlak.
7. Draai de messen naar stand B
afstand van alle messen tot het oppervlak en noteer
de afstanden
(Figuur
8. Draai de messen naar stand C, voer de meting uit en
noteer de gemeten afstand
9. Vergelijk de metingen van de verschillende standen.
Opmerking: Alle afstanden moeten binnen 6 mm
gelijk zijn vanuit elke 2 naast elkaar gelegen messen.
Het verschil tussen de afstanden van alle 3 messen
mag niet meer zijn dan 10 mm. Als het verschil meer
bedraagt, gaat u verder met stap 10.
10. Verwijder de tapbouten, platte ringen en borgmoeren
van de buitenste as op de plek waar de opvulstukken
moeten worden geplaatst.
Opmerking: Om het mes hoger of lager te zetten,
moet een opvulstuk (onderdeelnr. 3256-24) tussen de
spilbehuizing en de onderkant van het maaidek worden
geplaatst.
11. Ga verder en controleer de uitlijning van de messen en
plaats opvulstukken totdat de randen van de messen
binnen de gewenste afstand blijven.
Grasgeleider vervangen
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Breng het maaidek omhoog, stel de parkeerrem in
werking, zet het tractiepedaal in de neutraalstand en
schakel de aftakas uit. Zet daarna de motor af en
verwijder het sleuteltje uit het contact.
3. Zet het maaidek vast om te voorkomen dat dit per
ongeluk naar beneden valt.
21
(Figuur
28) en noteer de meting.
B
B
C
A
Figuur 27
1
Figuur 28
(Figuur
27), meet de
28).
(Figuur 27
en
Figuur
27) en meet
C
G010556
G010557
28).