U kunt de scherpstellingsmethode selecteren die geschikt is voor de beweging van het
onderwerp.
1. Verschuif de zoom-/scherpstellingschakelaar om de gewenste scherpstellingsmethode
te selecteren.
Informatie over de scherpstellingsfuncties
AF/ZOOM (Enkelvoudige AF):
De camera stelt scherp en nadat is scherpgesteld, wordt de scherpstelling vergrendeld.
Gebruik deze functie wanneer het onderwerp stilstaat.
DMF (D. handm. sch.):
Na automatisch scherpstellen, fijnregelt u de scherpstelling handmatig.
MF (H. scherpst.):
Stelt handmatig scherp.
Opmerking
Stof of vingerafdrukken op de lens kunnen zichtbaar zijn op het beeld als het onderwerp
te dichtbij is. Veeg de lens schoon met een zachte doek of iets dergelijks.
Als u de scherpstellingsmethode verandert, wordt de ingestelde scherpstellingsafstand
gewist.
Hint
Als u niet kunt scherpstellen op het beoogde onderwerp met behulp van de automatische
scherpstelling, selecteert u MF of DMF, en neemt u vervolgens opnieuw op.
Als tijdens het opnemen van bewegende beelden de zoom-/scherpstellingsschakelaar in
de stand AF/ZOOM of DMF wordt gezet, wordt [Scherpstelfunctie] omgeschakeld naar
(Continue AF), en blijft het apparaat scherpstellen op het onderwerp.
[40] Hoe te gebruiken
De opnamefuncties gebruiken
Scherpstellen