1;;;"
2.3.
ONTLUCHTEN VAN-HET BRANDSTOFSYSTEEM
Lucht
in de brandstofleidingen
en de
inspuitapparatuur
zal
de
inspuiting
nadel ig
beinvloeden.
De motor
zal
moei 1 ijk
te
starten
zijn
en onregelmatig
i"'; ,~
10pen.
Ontlucht
daarom
altijd
na werkzaamheden
aan het
systeem,
alvorens
.
de motor
te
starten.
Draai
daartoe
de ontluchtingsplug
op het
brandstof-
filter
enige
slagen
105 en beweeg
de handpomp
op de brandstofopvoerpomp
op en neer
- fig.
10 -.
Zodra
het
brandstoffilter
is
volgepompt,
zullen
via
de ontluchtingsplug
luchtbellen
ontsnappen.
Wanneer
geen
luchtbellen
meer worden
waargenomen,
de ontluchtingsplug
weer
vastdraaien.
Dezelfde
handelingen
verrichten
bij
de ontluchtingsplug
van de brandstofpomp.
Hierna
de vier
wartelmoeren
van de brandstofleiding
op de
inspuitstukken
enige
slagen
10sdraaien
en de motor
met
behulp
van de startmotor
enige
omwentelingen
laten
maken,
waardoor
de vier
leidingen
gelijktijdig
worden
ontlucht.
Hierna
de wartelmoeren
weer
goed
vastdraaien.
3.
KOELWATERSYSTEEM
Gebruik
altijd
schoon
en 'Izachtl'
water,
dat
geen
zout
bevat.
Gebruik
daarom
nooit
bronwater
of
grondwater.
Dit
tast
namelijk
het
cilinderblok
en het
in-
wendige
van
de motor
aan.
Om het
inwendige
van
het
koelcircuit
te
bescher-
men tegen
corrosie
en ketelsteen,
dient
u bij
de eerste
maal
aan de circa
10 1 iter
benodigde
water
1/10
liter
emulgeerbare
01 ie,
b.v.
Shell
Donax
C,
toe
te
voegen.
Bij
2e en volgende
vullingen
is
toevoeging
van een t% emul-
geerbare
01 ie voldoende.
-
:'~
21