4.5.1 Aanwijzingen voor de waterkwaliteit
Voor een betrouwbare werking van de genoemde
warmtewisselaars dienen beslist de VBG-koelwater-
richtlijnen te worden aangehouden (VGB-R 455 P).
Koelwater mag geen steenafzettingen of zwevende
afscheidingen veroorzaken. D.w.z. het dient een ge-
ringe hardheid, met name een geringe carbonaat-
hardheid te hebben. Vooral bij een circulerende koe-
ling dient de carbonaathardheid niet te hoog te zijn.
Anderzijds moet het water ook niet zo zacht zijn dat
het de materialen aantast. Bij koeling van het koelwa-
ter mag het zoutgehalte door verdamping van grote
hoeveelheden water niet te hoog worden, omdat
door de stijging van de zoutconcentratie de elektri-
sche geleiding van de opgeloste stoffen toeneemt
en het water corrosiever wordt.
• Voeg telkens voldoende vers water toe.
• Verwijder telkens een deel van het verrijkte water.
De volgende criteria dienen voor het koelwater te
worden aangehouden:
– Gipshoudend water is niet geschikt voor koeldoel-
einden, omdat het risico op steenvorming hier erg
groot is en de afzettingen erg moeilijk te verwijde-
ren zijn.
– Koelwater dient vrij te zijn van ijzer en mangaan,
omdat hierdoor afzettingen optreden die zich in de
leidingen vastzetten en deze verstoppen.
– Organische stoffen mogen slechts in geringe mate
aanwezig zijn, omdat er anders slibafscheidingen
en microbiologische belastingen optreden.
Montage-, installatie- en bedieningshandleiding Rittal lucht/water-warmtewisselaar
4 Montage en aansluiting
4.6 Aanwijzingen bij de
elektrische installatie
Neem bij de elektrische installatie alle geldige natio-
nale en regionale voorschriften alsmede de voor-
schriften van de betreffende energiebedrijven in
acht. De elektrische installatie mag alleen door een
erkende elektrotechnicus worden uitgevoerd, die
verantwoordelijk is voor het aanhouden van de be-
staande normen en voorschriften.
4.6.1 Aansluitgegevens
– De aansluitspanning en -frequentie dient overeen
te komen met de op het typeplaatje vermelde
nominale waarden.
– De lucht/water-warmtewisselaar dient via een
meerpolige scheidingsinrichting op het net te
worden aangesloten, die in uitgeschakelde toe-
stand een contactopening van minstens 3 mm
garandeert.
– Aan de voedingszijde van de warmtewisselaar
mag geen extra temperatuurregeling worden
voorgeschakeld.
– Installeer als kortsluitbeveiliging voor kabels en
warmtewisselaar de op het typeplaatje vermelde
trage voorzekering (zekeringsautomaat K-karak-
teristiek of trage smeltzekering).
– De netaansluiting dient een potentiaalvereffening
te garanderen die nagenoeg vrij is van externe
spanningen.
4.6.2 Overspanningsbeveiliging en netbelasting
– De warmtewisselaar beschikt over een eigen over-
spanningsbeveiliging. De gebruiker dient aan de
netzijde dienen maatregelen t.b.v. een effectieve
bliksem- en overspanningsbeveiliging te treffen.
De netspanning mag de tolerantie van ±10 % niet
overschrijden.
– Overeenkomstig IEC 61 000-3-11 mag de warmte-
wisselaar alleen worden gebruikt voor toepassin-
gen, waarbij de max. continustroom van het net
(voedingskabel energiebedrijf) groter is dan 100 A
per fase en die met een netspanning van 400/
230 V worden gevoed. Indien nodig dient in over-
leg met het energiebedrijf te worden gegaran-
deerd dat de max. continustroom bij het aansluit-
punt op het openbare elektriciteitsnet voldoende is
voor de aansluiting van één warmtewisselaar.
– De ventilatoren in één- en driefase-warmtewisse-
laars zijn intrinsiekveilig (thermische wikkelings-
beveiliging). Dat geldt ook voor alle trafoversies
alsmede voor warmtewisselaars met afwijkende
spanningen, die eveneens met een trafo zijn uit-
gerust.
NL
11