6
Werking
6
Werking
1. CONTROLE VAN DE KLEP VOORAFGAAND AAN DE WERKING
- Voer lucht toe naar de actuator;
- Geef stroom aan de klep (via de regeleenheid);
- Open en sluit de klep meerdere malen;
- Controleer of de klep correct en regelmatig functioneert.
A = Beweging naar boven van het sluitlichaam
LET OP!
Gevaar voor verbrijzeling van de handen. Gedurende de werking
bestaat gevaar voor verbrijzeling in het kleplichaam en in de zone
tussen de actuator en het kleplichaam.
16
A
NL-IST-BZAW3-0124