5
Elektrische aansluiting
5.1
Voorwaarden algemeen
Het voedingsspanningsbereik kan afhankelijk van de uitvoering van
het instrument verschillen. De exacte specificaties zijn in het hoofdstuk
"Technische gegevens" genoemd.
De nationale installatienormen en de gelden veiligheidsbepalingen en
ongevallenpreventievoorschriften moeten worden aangehouden.
In explosiegevaarlijke omgevingen moeten de geldende voor-
schriften, de conformiteits- en typebeproevingscertificaten van de
sensoren en de voedingen worden aangehouden.
5.2
Voedingsspanning
Algemeen
De voedingsspanning en het stroomsignaal verlopen via dezelfde
twee-aderige aansluitkabel. De eisen aan de voedingsspanning zijn in
hoofdstuk "Technische gegevens" genoemd.
Tweedraads 4 ... 20 mA/HART, > 4 ... < 20 mA
De VEGA-voedingsapparaten VEGATRENN 149EX, VEGASTAB 690,
VEGADIS 371 en de meetversterkers VEGAMET zijn voor voedings-
spanning geschikt. Met deze instrumenten is ook de veilige scheiding
van het voedingscircuit van de netstroomcircuits conform DIN VDE 0106
deel 101 voor de sensor gewaarborgd.
Profibus PA
De voedingsspanning wordt door een Profibus-DP/PA-segment coupler
of door een VEGALOG 571 EP-ingangskaart verzorgd.
Fig. 21: Integratie van instrumenten in een Profibus-PA-systeem via segment cou-
pler-DP/PA of dataregistratiesystemen met Profibus-PA-ingangskaart
Foundation Fieldbus
De voedingsspanning wordt via de H1-veldbuskabel verzorgd.
5.3
Verbindingskabel
Algemeen
De sensoren worden met standaard kabel zonder afscherming aan-
gesloten. Een kabelbuitendiameter van 5 ... 9 mm waarborgt de goed
afdichtende werking van de kabelwartel.
Tweedraads 4 ... 20 mA/HART, > 4 ... < 20 mA
Indien elektromagnetische instrooiingen zijn te verwachten, moet voor de
signaalkabels afgeschermde kabel worden gebruikt.
Profibus PA, Foundation Fieldbus
De installatie moet conform de betreffende busspecificatie worden
uitgevoerd. De sensor wordt overeenkomstig met afgeschermde kabel
conform busspecificatie aangesloten. Let op het afsluiten van de bus met
een passende afsluitweerstand.
voor de voedingsspanning moet bovendien een toegelaten installatieka-
bel met PE-leider worden gebruikt.
10
Elektrische aansluiting
Bij Ex-toepassingen moeten voor de aansluitkabel de geldende
installatievoorschriften worden aangehouden.
5.4
Aansluiting van de kabelafscherming en de
aarding
Tweedraads 4 ... 20 mA/HART, > 4 ... < 20 mA
De kabelafscherming moet aan beide zijde op het aardpotentiaal worden
aangesloten. Indien potentiaalvereffeningsstromen kunnen worden ver-
wacht, moet de verbinding aan de verwerkingszijde via een keramische
condensator (bijv. 1 nF, 1500 V) worden uitgevoerd.
Profibus PA, Foundation Fieldbus
Bij installaties met potentiaalvereffening wordt de kabelafscherming op
het voedingsapparaat, in de aansluitbox en op de sensor direct op het
aardpotentiaal aangesloten.
Bij installaties zonder potentiaalvereffening wordt de kabelafscherming
alleen op het voedingsapparaat en op de sensor direct op het aardpoten-
tiaal aangesloten, echter niet in de aansluitbox resp. de T-verdeler.
5.5
Aansluitschema
Eenkamerbehuizing
Fig. 22: Aansluiting HART-tweedraads, Profibus PA, Foundation Fieldbus
1
Voedingsspanning en signaaluitgang
Tweedraadsuitgang > 4 ... < 20 mA
Fig. 23: Aansluiting > 4 ... < 20 mA (niet genormeerd) voor aansluiting op een
meetversterker
1
Voedingsspanning/signaaluitgang
Display
1
2
5
6
7
8
1
1
2
1
I 2 C
Capacitief