Houd magneten op een afstand van minstens
•
15 cm van het actieve implantaat.
Raadpleeg de veiligheidsinformatie in de
•
gebruikershandleiding van het accessoire als
u een draadloos accessoire gebruikt.
Het gebruik van deze apparatuur naast of in
combinatie met andere apparatuur moet worden
vermeden, aangezien het kan leiden tot onjuiste
werking. Als dergelijk gebruik toch nodig is,
moeten dit apparaat en de andere apparatuur in
de gaten worden gehouden om te controleren of
ze nog wel goed werken.
Het gebruik van accessoires, transducers en
kabels, anders dan degene die door de fabrikant
van deze apparatuur zijn gespecificeerd
of meegeleverd, kan leiden tot verhoogde
elektromagnetische emissies of verlaagde
elektromagnetische immuniteit van deze
apparatuur en leiden tot onjuiste werking.
Draagbare hoogfrequente
communicatieapparatuur (waaronder
randapparatuur zoals antennekabels en
externe antennes) mag niet dichter dan 30 cm
in de buurt van de hoortoestellen (inclusief
54
de door de fabrikant gespecificeerde draden)
worden gebruikt. Indien dit niet in acht wordt
genomen, kan dit leiden tot verslechtering van
de prestaties van deze apparatuur.
De USB-poort van de oplader dient uitsluitend
voor het omschreven doel te worden gebruikt.
Hoortoestellen mogen niet worden uitgerust
met domes/oorsmeerbeschermingssystemen
bij gebruik door personen met gescheurde
trommelvliezen, ontstoken gehoorgangen of
anderszins blootliggende middenoorholtes.
In deze gevallen raden wij het gebruik van
een op maat gemaakt oorstukje aan. In het
onwaarschijnlijke geval dat een deel van dit
product in de gehoorgang blijft zitten, wordt er
sterk aanbevolen om een medisch specialist te
raadplegen voor een veilige verwijdering.
Gebruik voor de oplader alleen apparatuur
met een IEC 60950-1, IEC 62368-1 of IEC
60601-1-certificatie met een uitgangsvermogen
van 5 VDC. Min. 500 mA.
* Opmerking: deze norm is mogelijk niet meer geldig in uw land, raadpleeg IEC
62368-1.
55