2.4
Circulatieleiding
Dit toestel kan worden aangesloten op een systeem met circulatieleiding, zie figuur 2.
Indien een circulatieleiding wordt toegepast dan MOET er een inlaatcombinatie in de koudwatertoevoerleiding worden
aangebracht. Het overstortventiel van deze combinatie zorgt ervoor, dat de hoogst toelaatbare waterdruk van 8 bar
niet wordt overschreden. De afvoer van de inlaatcombinatie dient via een open trechterverbinding aangesloten te
worden op de riolering. Deze overstortleiding mag niet kunnen bevriezen.
2.5
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit dient te voldoen aan de eisen van het waterleidingbesluit en aanbevelingen van de VEWIN.
Bij intensief gebruik van het toestel in combinatie met een hoge warmwatertemperatuur en hard water kan zich binnen
de warmtewisselaar snel kalkafzetting vormen. Frequent onderhoud zal dan het gevolg zijn. Om hoge
onderhoudskosten te vermijden en een betrouwbare werking te garanderen, zal in dergelijke omstandigheden
waterbehandeling noodzakelijk zijn.
De mate van kalkafzetting is afhankelijk van meerdere factoren en niet alleen te voorspellen aan de hand van de
hardheid in Duitse graden. Als leidraad gelden de volgende grenswaarden:
Hardheid
Totaal opgeloste stoffen (TDS)
pH-waarde
Het toestel mag beslist niet worden gevoed met water met een hardheid minder dan 4dH. Onthard water met een
hardheid onder 4D is in het algemeen agressief en leidt tot spoedige schade aan de warmtewisselaar.
2.6
Gasaansluiting
Zorg voor een juiste dimensionering van de gasleiding, let hierbij op het eventueel gelijktijdig in gebruik zijn van andere
gasgestookte apparatuur. Raadpleeg NEN1078 om de juiste diameter van de gasleiding te bepalen. De nominale
aansluitdruk bij de gasaansluiting is 25 mbar voor aardgastoestellen en 30 mbar voor propaantoestellen.
Monteer een gaskraan op korte afstand van het toestel. Pas koppelingen toe om het verlenen van service vlot te doen
verlopen. Blaas de gasleiding goed schoon alvorens deze aan te sluiten. Controleer alle verbindingen op dichtheid.
2.7
Elektrische aansluiting
Het toestel moet worden aangesloten op een wandcontactdoos met randaarde welke zich binnen 1,5 m van het toestel
bevindt. De elektrische installatie moet voldoen aan NEN1010.
figuur 2
: minimaal 4°dH en maximaal 10°dH
: maximaal 350 ppm
: minimaal 6,5 en maximaal 7,5
3