7. Sluit de externe kabels en netsnoeren weer op de bijbehorende aansluitingen op de computer aan. Zie
'Hardwarelocaties' op pagina 1.
8. Werk indien nodig de configuratie van uw computer bij. Zie 'Het programma Setup Utility gebruiken' op
pagina 29.
9. Als een zojuist geïnstalleerde hardwarecomponent niet correct werkt, werkt u het
apparaatstuurprogramma bij. Zie 'Uw computer up-to-date houden' op pagina 22.
.
Hoofdstuk 7
Het verwijderen en installeren van hardware
85