5.6
Gasinstallatie
De gasaansluiting mag enkel worden uitgevoerd door
een erkende installateur, met inachtneming van de
geldende wettelijke bepalingen en lokale voorschriften.
Neem de plaatselijk geldende voorschriften van de
energieleveranciers in acht.
Land
Voorschriften / richtlijnen
Duitsland
DVGW TRGI 2018 en DVGW-Arbeitsblatt G 600
Oostenrijk
ÖVGW-GK-Richtlinien
Zwitserland
SVGW-Gasleitsätze G1
EKAA Richtlinie 6517
Voorschriften van de Federatie Kantongebonden
Brandverzekeringen (Vereinigung Kantonaler
Feuerversicherungen - VKF)
Nederland
Voorschriften van NBN-norm D 51-003
België
Frankrijk
Voorschriften en aansluitvoorwaarden van
de gas- (G.D.F.) en elektriciteitsleveranciers
(E.D.F.)
Tab. 5.5
Landelijke vereisten (bepalingen onder voorbehoud)
5.6.1 Ventilatie
Dit apparaat wordt niet aangesloten op een
rookgasafvoer. Het moet worden geïnstalleerd en
aangesloten volgens de geldende installatievoorwaarden.
Hierbij dient bijzondere aandacht te worden besteed aan
gepaste ventilatiemaatregelen.
Zorg tijdens het gebruik (van het apparaat) steeds voor
X
X
voldoende ventilatie.
5.6.2 Gasaansluiting
Dit gaskooktoestel voldoet aan apparatuurcategorie 3.
Het apparaat is voorzien van een flexibele aansluitslang.
De gasslang moet voldoen aan de vereisten van de norm
EN 14800.
Het is aan te raden een veiligheidsgasstopcontact in
Q
Q
de naburige kast te installeren.
De aansluiting op vloeibaar gas (LPG) gebeurt via
Q
Q
een tussenstuk in de vorm van een afgedichte buis
(d: 8 x 1 mm).
Voor de aansluiting op de gastoevoer dienen buigzame
Q
Q
en naadloze buizen van roestvrij staal te worden
gebruikt.
De aangesloten veiligheidsgasslang mag overeenkomstig
Q
Q
DIN 3383 maximaal 1500 mm lang zijn.
De aansluithoeken en verbindingsstukken moeten
Q
Q
een 1/2-inch buitendraad hebben die voldoet aan de
normatieve bepalingen van het land van gebruik (zie
tabel 6.2. Aansluithoeken).
Sluit het apparaat als volgt aan:
X
X
Zet de bedieningsknop in de 0-stand.
X
X
Sluit de gastoevoer af.
X
X
www.bora.com
Schakel de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat
X
X
uit vooraleer u het kookveld aansluit.
Bescherm de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat
X
X
tegen onbedoeld opnieuw inschakelen.
Controleer de afwezigheid van spanning.
X
X
Controleer de gassoort en de gasdruk van de
X
X
gasdistributieleiding.
Zorg ervoor dat het toestel de juiste sproeier heeft,
X
X
zodat de gasvlam correct en veilig kan worden
ontstoken.
Verwijder de beschermkap van de aansluitslang.
X
X
Gebruikt u een veiligheidsgasslang, dan moet u deze
X
X
met behulp van een goedgekeurde veiligheidsklem
direct op de aansluiting van het gaskookveld volledig
gasdicht aansluiten.
Gebruik alleen een aansluiting die in uw land is
Q
Q
toegestaan.
ISO 228-1/ISO7-1(EN10226): cilindrisch/conisch
Q
Q
ISO 228-1/ISO 228-1: cilindrisch/cilindrisch
Q
Q
Sluit het apparaat aan op de gasleiding.
X
X
Draai alle verbindingen stevig aan.
X
X
Controleer de correcte montage.
X
X
Controleer of de afsluitkraan goed werkt.
X
X
Controleer met behulp van een lektest of de
X
X
gasaansluiting lekvrij is.
Zorg ervoor dat er geen vonken kunnen ontstaan.
X
X
Gebruik geen vuur of open vlam.
X
X
Controleer alle verbindingen tussen het kookveld
X
X
en de gasaansluiting met behulp van geschikte
testapparatuur.
Gebruikt u een lekspray, bevochtig dan alle
X
X
verbindingen.
Sluit de gastoevoer af wanneer u ziet dat er gas
X
X
ontsnapt en ventileer de ruimte.
Maak het gaslek dicht.
X
X
Controleer opnieuw alle verbindingen en de
X
X
gasaansluiting.
Herhaal de lektest totdat alle verbindingen volledig
X
X
lekdicht zijn.
Stel een lektestprotocol op en overhandig dit aan
X
X
de gebruiker.
Schakel de hoofdschakelaar/zekeringautomaat in.
X
X
Zet het kookveld aan (zie hoofdstuk Bediening).
X
X
Controleer of alle functies van de kookveldafzuiging en
X
X
het kookveld correct werken.
Controleer of de gasvlam correct werkt, vooral dan bij
X
X
gebruik met de kookveldafzuiging.
Montage
NL
25