4
INSTALLATIE
4.1
Algemeen
De kabeldoorvoeren voor het invoeren van de
kabels van de Masterswitch bevinden zich aan
de onder- en bovenzijde van de behuizing. De
kabels moeten door de meegeleverde wartels
worden doorgevoerd. Zie figuur 1 voor een
overzicht van alle aansluitingen.
4.2
Aderdoorsnee
Gebruik voor een veilige installatie kabel met de
juiste aderdoorsnee. Gebruik in geen geval
draad met een dunnere kern; de draad wordt
dan te warm bij grote stromen. Dit kan leiden tot
gevaarlijke situaties zoals kortsluiting en in het
uiterste geval zelfs tot brand. Met de volgende
vuistregel kunt u de juiste kerndoorsnee
bepalen: gebruik per 6 à 7 Ampère 1 mm
kerndoorsnee (alleen bij wisselspanning).
N
L1
16A
IN 1
SHORE /
GENERATOR
18
2
L1 N
N L1
20A
6A
IN 2
OUT 1, 2 & 3
INVERTER
SHORTBREAK
Figuur 1: Overzicht van de aansluitingen
Voorbeeld:
2
16A: 16/6 = 2.6 mm
2
16/7 = 2.3 mm
WAARSCHUWING
Gebruik kabel met de juiste
aderdoorsnee!
4.3
Aarding
Voor de veiligheid is het zeer belangrijk dat de
aardleidingen van de bronnen en verbruikers
met de massa van het schip verbonden zijn.
Een
slechte
aarding
levensgevaarlijke
situaties.
aardverbinding
wordt
klemmenstrook in de Masterswitch kast met het
centraal aardpunt van het schip te verbinden.
Het centrale aardpunt van het schip is
verbonden
met
aardleidingen van de verschillende bronnen en
verbruikers moeten met deze klemmenstrook in
de Masterswitch verbonden worden.
N L1
N L1
N L1
6A
6A
6A
OUT 4 & 5
Juni 2005 / Masterswitch Fuses / NL
2
→ gebruik 2.5mm
kan
leiden
Een
goede
verkregen
door
de
scheepshuid.
N L1
10A
POWER
tot
de
De