3.5
Instellen van het poedertransport
21
22
Totale luchthoeveelheid
S
Instelbereik voor een spleetspuitkop
P
Instelbereik voor een stootkegel
T
Instelbereik voor de tribolucht
1
8
1
8
Poederhoeveelheid
23
Pistoollucht
0
3
6
0
9
2
4
-
0
3
6
0
9
2
4
-
EPG 2008
1. Houd het spuitpistool in de cabine en
schakel het poedertransport in.
•
Bij het handspuitpistool moet de trekker
worden ingedrukt.
2. Stel met draairegelaar 22 de totale
luchthoeveelheid in.
•
De totale hoeveelheid lucht heeft invloed op
de poedertransportsnelheid.
•
De optimale poedertransportsnelheid is
afhankelijk van de configuratie van de
installatie, de poedersoort en vooral van de
doorsnede van de poederaanvoerslang.
•
Bij een te lage snelheid gaat de
poederstroom pulseren.
•
Bij een te hoge snelheid hecht het poeder
niet meer aan het te coaten werkstuk.
•
Voor gangbare poedersoorten is een
instelling van de totale luchthoeveelheid
3
tussen 2 en 6 m
/h aan te raden.
•
Meer informatie vindt u in de
gebruikshandleiding van de poederinjector.
3. Met draairegelaar 21 kunt u de
poederhoeveelheid instellen van 0 tot 100 %.
4. Met draairegelaar 23 kunt u de pistoollucht
instellen.
•
Zie hiervoor de gebruikshandleiding van het
spuitpistool.
Gebruik
U
i
t
g
a
v
e
:
a
u
g
u
s
t
u
s
2
0
U
i
t
g
a
v
e
:
a
u
g
u
s
t
u
s
2
0
0
5
0
5