Begeleide componenttests
3. Selecteer een optie in de lijst Begeleide componenttests. Het testscherm wordt weergegeven
(Afbeelding
Een Begeleide componenttest opent eerst met het informatiepaneel zichtbaar onder het
hoofdgedeelte van het scherm. Meestal toont het scherm ook verbindingsinformatie. Als er
meer informatie beschikbaar is dan op het scherm past, dan wordt er aan de rechterkant van
het scherm een bladerindicator weergegeven.
4. Selecteer het pictogram Uit/inklappen op de werkbalk om alleen de diagnosetool weer te geven.
5. Selecteer Terug op de werkbalk om terug te gaan naar het menu.
Profielbediening
De voorgeconfigureerde meter wordt gebruikt voor de meeste componententests. Als het echter
noodzakelijk is om een specifieke signaal-trace vast te leggen, selecteert u op de werkbalk het
pictogram Profiel om de instellingen voor de signaal-trace aan te passen.
Meer informatie over het aanpassen van hoe een gesampled signaal op het scherm wordt
weergeven, vindt u in Profielbedieningspictogrammen‚ op pagina 32.
4.2.4 Databestanden opslaan en bekijken
De werking van de pictogrammen voor opslaan en pauzeren, en de procedures voor
het bestuderen van de data zijn dezelfde als die voor de Scope-multimeter-functie.
Zie
Databestanden Scope-multimeter opslaan en
4-8).
Afbeelding 4-8 Testscherm
22
Werking van Begeleide componenttests
bekijken‚ op pagina 40.