Inhoudsopgave
Advertenties
Figure 9: Richtingen dekkingsbereik (met loodrechte magneet)
Het apparaat configureren
Open het menu APPARAATINSTELLINGEN en bekijk de opties in de
volgende definitielijst, om de instellingen van het apparaat te
configureren:
Magneetsensor: Selecteer Ingeschakeld om de magneetsensor
l
in te schakelen. Selecteer Uitgeschakeld om de magneetsensor
uit te schakelen. De standaardinstelling is Ingeschakeld.
Ingangnr. 1: Selecteer een van de volgende opties om de
l
hulpingang in te stellen: Normaal open (NO), Normaal gesloten
(NC), Einde van de lijn (EOL), Dubbel einde van de lijn)
(DEOL) of Uitgeschakeld. De standaardinstelling is
Uitgeschakeld.
Antimasker: Selecteer Ingeschakeld, om de antimasker-
l
bescherming in te schakelen. Selecteer Uitgeschakeld om de
antimasker-bescherming uit te schakelen. De standaardinstelling is
Uitgeschakeld.
Opmerking: Alleen softwareversie 20.2 of hoger ondersteunt deze
functie.
Antimasker-richtlijnen
Opmerking: Deze functie is beschikbaar met softwareversie 20 of
hoger.
De antimasker- functie detecteert sabotagepogingen, zoals een
l
belemmering van de sensor.
Voltooi
het
antimasker- leerproces
l
inschrijvingsprocedure. Zorg ervoor dat het apparaat en de
magneet op de uiteindelijke installatieplaats staan. Dit moet de
kortste afstand tussen de magneet en het apparaat zijn.
Opmerking: Zie
Het apparaat inschrijven
over de inschrijvingsprocedure.
Om een melding te ontvangen als iets storing geeft met de magneet,
l
zet u de configuratie van het antimasker op Ingeschakeld in de
inschrijvingsprocedure van het paneel.
Houd extra magneten tijdens het kalibratieproces uit de buurt van
l
het apparaat. Een schroevendraaier met een magnetische punt kan
ook storing veroorzaken.
Hulpbedradingsopties
Meer apparaten toevoegen aan het circuit voor NC, NO, EOL of DEOL-
toepassingen. Zie de volgende definitielijst voor meer informatie over elk
apparaattype:
D-307610 MC-312 PG2 Installations instruktioner
enkel
na
de
voor meer informatie
NC: Gebruik uitsluitend in serie geschakelde NC-sensorcontacten
l
als de AUX-ingang van de detector is gedefinieerd als een normaal
gesloten (NC)-type. Een EOL-weerstand is niet vereist. Zie nummer
3 in
Figure
10.
NO: Gebruik uitsluitend parallel geschakelde NO-sensorcontacten
l
als de AUX-ingang van de detector is gedefinieerd als een normaal
open (NO)-type. Een EOL-weerstand is niet vereist. Zie nummer 1
in
Figure
10.
EOL: Gebruik NC- of NO-contactsensors voor EOL-supervisie. Aan
l
het uiteinde van de zonelus moet een EOL-weerstand van 5.6 kΩ
worden aangesloten. Zie nummer 5 en nummer 4 in
DEOL: Gebruik enkel NC-contactsensors voor DEOL-supervisie.
l
Aan het uiteinde van de zonelus moeten twee EOL-weerstanden
van 5.6 kΩ worden aangesloten. Zie nummer 2 in
meer informatie.
Merk: De DEOL-functie is beschikbaar met softwareversie 20.2 of
hoger.
Figure 10: Voorbeelden van bekabeling
1
2
5
Nummer Beschrijving
1
NO
2
Dubbele EOL: Enkel NC-schakelaar; 5.6 kΩ weerstanden
3
NC
4
EOL: NC-schakelaar; 5.6 kΩ weerstand
5
EOL: NO-schakelaar; 5.6 kΩ weerstand
Bedrading van de hulpingang
1. Verwijder de huls aan het uiteinde van de kabel om de draden
binnenin bloot te leggen. Zie
2. Perforeer de siliconen pakking aan de achterkant van het
apparaat met een pen van 0.8 mm of 0.03 in. Zie
3. Voer elke draad door een toegangsgat en naar buiten aan de
andere kant. Zie
Figure
13.
4. Verwijder de isolatie van het uiteinde van elke draad. Zie
Figure
14.
5. Verbind elke draad met de relevante terminal, zie hiervoor
Hulpbedradingsopties. Zie
6. Schroef de terminal dicht met een platte schroevendraaier. Zie
Figure
16.
Figure 11: De kabelmantel verwijderen
Figure
Figure 10
3
4
Figure
11.
Figure
12.
Figure
15.
10.
voor
4
Advertenties
Inhoudsopgave
