GEBRUIK
Voorbereiding
Algemene veiligheidswaarschuwingen.
• Verwijder eventuele beschermfolie aan de
binnen- en buitenzijde van het apparaat en
de accessoires (indien aanwezig).
• Verwijder eventuele etiketten (behalve het
plaatje met de technische gegevens).
Houders die geschikt zijn voor inductiekoken
De voor het inductiekoken gebruikte houders
moeten van metaal zijn en beschikken over
magnetische eigenschappen en een bodem
van geschikte afmetingen.
Geschikte houders:
• Recipiënten van geëmailleerd staal met
dikke bodem.
• Houders van gietijzer met geëmailleerde
bodem.
• Houders van meerlagig roestvrij staal,
roestvrij ferritisch staal en aluminium met
speciale bodem.
Niet geschikte houders:
• Recipiënten van koper, roestvrij staal,
aluminium, vuurvast glas, hout, keramiek en
terracotta.
Advies om energie te besparen
Om te controleren of de pan geschikt is, volstaat
het om een magneet tegen de onderkant te
houden: als de magneet wordt aangetrokken is
de pan geschikt voor een inductiekookplaat. Als
u niet over een magneet beschikt, kunt u in het
houder een kleine hoeveelheid water gieten,
het op een kookzone plaatsen en de plaat
inschakelen. Indien op het display het
symbool
verschijnt, is de pan niet geschikt.
Diameter van de houders
Om er zeker van te zijn dat het apparaat de
houders correct detecteert en voor optimale
kookresultaten, moeten de houders over de
91477A928/B
afmetingen beschikken die in de volgende tabel
zijn aangegeven.
Minimale dia-
Kookzones
meter (mm)
1 - 2 (Enkel)
90 - 110
1 - 2 (Bridge)
190 - 230
3 - 4 (Enkel)
90 - 110
3 - 4 (Bridge)
190 - 230
5
70 - 90
6
110 - 130
Onthoud daarbij het volgende:
• De houders gebruikt voor het koken mogen
niet buiten de aangegeven lijnen op het
oppervlak van het apparaat komen.
• Plaats geen houders in de buurt van de
randen van het glaskeramische oppervlak
of van het bedieningspaneel.
• De afmetingen van een eventueel
vleesrooster mogen maximaal 36 x 24 cm
zijn voor de zones 1 - 2 en 36 x 20 cm voor
de zones 3 - 4.
• Gebruik het vleesrooster niet op zones 5 en
6.
Basisfuncties
Eerste elektrische aansluiting
Bij de eerste aansluiting op de
stroomvoorziening, of na een
stroomonderbreking en -herstel, wordt een
automatische controle uitgevoerd, waarbij de
controlelampjes en displays gedurende enkele
seconden worden ingeschakeld. Zodra dit is
gebeurd, kan het apparaat normaal worden
gebruikt.
In- en uitschakeling
Houd de toets
ten minste één seconde
ingedrukt om het apparaat in te schakelen. Om
het toestel uit te schakelen, druk op de toets
totdat een geluidssignaal wordt afgegeven. Na
het inschakelen schakelt het apparaat
automatisch uit na ongeveer 10 seconden
inactiviteit.
Overzichtstabel vermogensniveaus
Het vermogen kan op verschillende niveaus
geregeld worden. In de tabel hieronder vindt u
de aanduidingen met betrekking tot de
Aanbevolen di-
ameter (mm)
170 - 190
240
160 - 180
200
160
250
GEBRUIK - 101