VOORZICHTIG
▪ De installatie van het kanaal mag het instelbereik van
de externe statische druk voor de unit NIET
overschrijden. Zie de technische datasheet van uw
model voor het instelbereik.
▪ Installeer het stoffen kanaal zodanig dat er GEEN
trillingen worden overgebracht op het kanaal of het
plafond.
Breng
(isolatiemateriaal) aan rond de leiding en gebruik
isolatierubbers voor de ophangbouten.
▪ Zorg ervoor dat er bij het lassen GEEN spatten
terechtkomen op de afvoerbak of het luchtfilter.
▪ Als het metalen kanaal door een metalen lat,
draadgaas of een metalen plaat van de houten
structuur gaat, moeten het kanaal en de muur
elektrisch worden geïsoleerd.
▪ Installeer het uitlaatrooster zodanig dat de luchtstroom
NIET rechtstreeks op mensen wordt geblazen.
▪ Gebruik GEEN aanjaagventilatoren in het kanaal.
Gebruik
de
functie
ventilatorsnelheid automatisch te veranderen (zie
"16 Configuratie" [ 4 20]).
De kanalen moeten lokaal worden voorzien.
b
c
d
a
Luchtinlaat
b
Luchtuitlaat
c
Schroeven voor kanaalflenzen
d
Luchtuitlaatflens
e
Luchtinlaatflens
f
Transportdeksel
1 Verwijder de luchtuitlaatflens van het transportdeksel.
2 Bevestig de luchtuitlaatflens op de luchtuitlaatzijde.
3 Bevestig de luchtuitlaatflens met de 34 schroeven voor
kanaalflenzen (accessoire).
4 Bevestig de luchtinlaatflens met de overige 15 schroeven voor
kanaalflenzen (accessoire).
5 Sluit het stoffen kanaal aan op de binnenkant van de flens aan
beide zijden.
6 Sluit het kanaal aan op het stoffen kanaal aan beide zijden.
7 Draai aluminiumtape rond de aansluitingen van de flenzen met
het kanaal. Controleer of er geen lucht ontsnapt aan de andere
aansluitingen.
8 Isoleer de kanalen om condensatie te voorkomen. Gebruik
glaswol of polyethyleenschuim met een dikte van 25 mm.
a
b
d
e
f
FDA200+250AXVEB
Split-systeemairconditioners
3P580564-1E – 2022.11
een
geluidsisolerend
materiaal
om
de
instelling
van
4
c
e
f
d
c
b
a
f
e
d
a
Schroeven voor kanaalflenzen (accessoire)
b
Flens (op de unit)
c
Hoofdunit
d
Isolatie (lokaal te voorzien)
e
Stoffen kanaal (lokaal te voorzien)
f
Aluminiumtape (lokaal te voorzien)
▪ Filter. Monteer een luchtfilter in het luchtkanaal aan de
luchtinlaatzijde. Gebruik een luchtfilter met een afscheidingsgraad
van ≥50% (gravimetrische methode). Het bijgeleverde filter wordt
niet gebruikt wanneer het inlaatkanaal is gemonteerd.
12.2.3
Richtlijnen bij de installatie van de
afvoerleiding
Zorg ervoor dat het condenswater goed kan worden afgevoerd. Dit
omvat:
▪ Algemene richtlijnen
▪ Koelmiddelleiding aansluiten op de binnenunit
▪ Controleren op waterlekken
Algemene richtlijnen
de
▪ Leidinglengte. Houd de afvoerleiding zo kort mogelijk.
▪ Leidingmaat. De leidingmaat moet gelijk aan of groter dan de
verbindingsleiding zijn (plastic buis met een nominale diameter
van 25 mm en buitendiameter van 32 mm).
▪ Helling. De afvoerleiding moet afhellen (minstens 1/100) om te
voorkomen dat er lucht in de leiding blijft zitten. Gebruik
hangstaven zoals afgebeeld.
a
1~1.5 m
a
Ophangbeugel
Toegestaan
Niet toegestaan
▪ Condensatie. Neem maatregelen tegen condensatie. Isoleer de
volledige afvoerleiding in het gebouw.
▪ Afvoerleidingen combineren. Afvoerleidingen kunnen worden
gecombineerd. Gebruik afvoerleidingen en T-stukken met de
juiste diameter voor de werkingscapaciteit van de units.
a
T-stuk
Afvoerleiding aansluiten op de binnenunit
OPMERKING
Een slechte aansluiting van de afvoerslang kan lekken
veroorzaken
installatieruimte en de omgeving.
a
Aansluiting afvoerleiding
b
Koelmiddelleidingen
12 Installatie van de unit
a
a
en
schade
berokkenen
a b
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
a
aan
de
15