Weerstandsmeting
1. De draaischakelaar naar de stand 2000 Ω (20) of
200 kΩ (19) draaien.
2. Houd de meetpennen op het te meten object.
ð Het meetresultaat wordt weergegeven op de
meetwaardeweergave (13).
Doorgangsmeting / diodetest
1. De draaischakelaar naar de stand 2000 Ω (20) draaien.
2. Verbind de meetpennen met de te testen diode, resp. het
te controleren schakelcircuit.
ð Is de weerstand bij de doorgangsmeting kleiner of gelijk
aan 30 Ω, klinkt een signaaltoon.
ð Bij de diodetest wordt de spanning in mV op de
meetwaardeweergave (13) weergegeven.
ð Ziet u bij de diodetest een OL-indicatie
(meetbereikoverschrijding), de aansluitingen van de
meetpennen bij de diode omwisselen.
ð De doorlaatspanning van het onderdeel wordt
weergegeven (bij Ge-diodes ca. 0,2 V tot 0,3 V,
bij Si-diodes ca. 0,5 V tot 0,8 V).
ð Een defecte diode kunt u herkennen aan een
kortsluiting (u meet dan in beide richtingen ca. 0,4 V) of
een onderbreking (in beide richtingen wordt OL
weergegeven).
8
Meting met klem
Waarschuwing voor elektrische spanning
Er bestaat gevaar voor een elektrische schok en
letselgevaar!
• De meetsnoeren loskoppelen van het apparaat.
• Zorg bij het vasthouden van de stroomtang dat u deze
altijd alleen voor de aanrakingsbescherming (4) vastpakt:
• Bij het meten de te onderzoeken geleider centreren in de
meettangklem.
Info
Meet altijd slechts één leiding, voor het bereiken van
een eenduidig meetresultaat.
stroomtang BE 38
NL