7 Product onderhouden
Voor de uitvoering van een externe kalibratie en afstelling kunnen
twee verschillende procedures worden gehanteerd.
Procedure 1
Hierbij wordt de uit het systeem verwijderde voeler niet vervangen,
tijdens de kalibratie en afstelling zijn er geen meetgegevens.
1. Aan de voeler eenmaal op de Connect-toets drukken om een
laatste gegevensoverdracht te forceren.
2. Voeler naar het laboratorium voor kalibratie sturen, zonder hem
als component in de inbedrijfstellingsassistent te verwijderen.
3. Als het systeemalarm „Voeler niet verbonden" verschijnt, dit
eenmalig bevestigen.
4. Als de voeler terugkomt van de kalibratie, deze weer verbinden
met de Base of de Converter.
5. De voeler krijgt zijn voormalige configuratiegegevens
automatisch en meet verder.
Procedure 2
Hierbij wordt de uit het systeem verwijderde voeler tijdelijk door een
andere voeler vervangen, om ook tijdens de kalibratie en afstelling
meetgegevens te krijgen.
1. Vervangende voeler aanmelden bij de Base.
2. Vervangende voeler configureren met de
inbedrijfstellingsassistent. Hierbij de optie
andere gebruiken
3. Vervangende voeler naar het meetpunt brengen en
acclimatisering afwachten.
4. Na elkaar bij beide voelers op de Connect-toets drukken.
-
De vervanging wordt daarmee uitgevoerd (levering van
meetgegevens aan het systeem gebeurt via de vervangende
voeler).
5. Kalibratie en afstelling uitvoeren.
6. Voeler weer aanmelden bij de Base.
7. Voeler configureren met de inbedrijfstellingsassistent.Hierbij bij
Verbinden
vervanging voor andere gebruiken
8. Voeler weer naar het meetpunt brengen en acclimatisering
afwachten.
9. Na elkaar bij beide voelers op de Connect-toets drukken.
-
De vervanging wordt daarmee uitgevoerd (levering van
meetgegevens aan het systeem gebeurt weer via de
oorspronkelijke voeler).
186
kiezen.
de optie
Uit
kiezen en vervolgens de optie
Als vervanging voor
Als
kiezen.