1.9
Lichtdiodes (LED's)
Soldeer nu de LED's volgens de juiste polariteit in de schakeling. De kortere aansluitpen
kenmerkt de kathode. Als u een lichtdiode tegen het licht houdt, herkent u de kathode aan de
grotere elektrode binnenin de LED. Op de onderdelenzijde wordt de positie van de kathode
door een dikke streep aangeduid.
Steek de aansluitdraden van de LED's door de openingen en buig de pennen rechthoekig
naar onderen.
Soldeer eerst alleen één aansluitpin van de diodes, zodat deze nog exact gericht kunnen
worden. Als de LED's gericht zijn, wordt telkens ook de tweede aansluitpen gesoldeerd.
LED 1 = rood Ø 3 mm
LED 2 = groen Ø 3 mm
Als een duidelijk herkenningspunt van een LED ontbreekt of u twijfelt aan de polariteit (omdat
sommige fabrikanten verschillende kenmerken gebruiken), dan kan deze ook door
uitproberen bepaald worden. Daartoe handelt u als volgt:
U sluit de LED via een weerstand van ca. 270 R (bij Low Current-LED 4 k 7) aan op een
voedingsspanning van ca. 5 V (4,5 V of 9-V batterij).
Als de LED daarbij oplicht, dan is de "kathode" van de LED op de juiste manier met minus
verbonden. Licht de LED niet op, is deze in blokkeerrichting aangesloten (kathode aan plus)
en moet omgedraaid worden.
LED wordt in blokkeerrichting
aangesloten en licht daarom
niet op (kathode aan "+")
(opladen)
(vol)
LED met voorweerstand in
doorlaatrichting aangesloten
en licht op (kathode aan "-")
14