e
Plaats het papier in de MF lade. Controleer dat het papier niet boven de markeringen (b) aan
weerskanten van de lade uitsteekt.
Opmerking
• Door de producent geplakte delen van enveloppen moeten goed zijn vastgeplakt
• De te bedrukken zijde moet naar boven zijn gericht.
• Alle zijden moeten netjes zijn gevouwen en mogen niet gekreukt zijn
f
Houd de vrijgavehendel van de papiergeleider ingedrukt en stel de geleider af op het gebruikte
papierformaat.
g
Stuur de afdrukgegevens naar de printer.
Opmerking
• Neem elk vel of elke enveloppe onmiddellijk nadat deze is afgedrukt van de uitvoerlade. Als u vellen of
enveloppen stapelt, kan het papier vastlopen of omkrullen.
• Als enveloppen tijdens het afdrukken bevlekt worden, moet u de Papiersoort instellen op Dik papier of
Dikker papier; dit om de fixeertemperatuur te verhogen. Raadpleeg Op dik papier, etiketten en
enveloppen afdrukken op pagina 15 voor nadere informatie over het instellen van de afdrukdichtheid.
• Raadpleeg De afdrukkwaliteit verbeteren op pagina 90 als de enveloppen verkreukeld worden
uitgeworpen.
2. Afdrukmethoden
17