• Haal de batterij uit de camera of lader wanneer hij niet in gebruik is. De
camera en de lader gebruiken kleine hoeveelheden stroom, zelfs als ze
uit staan, en ze kunnen de batterij zodanig ontladen dat deze niet langer
functioneert.
• Gebruik de batterij niet bij omgevingstemperaturen onder −10 °C of
boven 40 °C. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregel kan de
batterij beschadigen of de prestaties doen verslechteren. Laad de batterij
binnenshuis op bij omgevingstemperaturen van 5 °C–35 °C. De batterij
laadt niet op als de temperatuur lager is dan 0 °C of hoger dan 60 °C.
• De capaciteit kan afnemen en de oplaadtijden kunnen toenemen bij
batterijtemperaturen van 0 °C tot 15 °C en van 45 °C tot 60 °C.
• Batterijen vertonen in het algemeen een verminderde capaciteit bij lage
omgevingstemperaturen. Zelfs nieuwe batterijen die worden opgeladen
bij temperaturen lager dan ongeveer 5 °C kunnen een tijdelijke toename
vertonen van "0" naar "1" in het instelmenu [Batterij-informatie]
levensduurweergave, maar de weergave wordt weer normaal zodra de
batterij is herladen bij een temperatuur van ongeveer 20 °C of hoger.
• De batterijcapaciteit neemt af bij lage temperaturen. De verandering
in capaciteit afhankelijk van temperatuur is te zien op de
batterijniveauweergave op de camera. Daardoor kan de batterijweergave
een vermindering in capaciteit vertonen naarmate de temperatuur daalt,
zelfs wanneer de batterij volledig is opgeladen.
• Batterijen kunnen na gebruik heet zijn. Ga daarom voorzichtig te werk
wanneer u batterijen uit de camera verwijdert.
Zorgen voor de camera en batterij: waarschuwingen
55