Defecten opsporen en verhelpen
GERINGE OPBRENGST
PROBLEEM
Geringe opbrengst.
6
308842
WAT TE CONTROLEREN
Als alles bij de controle OK is, ga dan naar het volgende
punt
1. Controleer of de spuittip niet versleten is.
2. Ga na dat de pomp niet blijft doorwerken als de pis-
tooltrekker losgelaten is. Steek de stekker van het
toestel in het stopcontact en zet het toestel aan.
Breng de pomp op gang met verf. Haal heel kort
even de trekker van het pistool over, laat hem vervol-
gens weer los en zet het pistool op de veiligheids-
vergrendeling. Ontlast de druk, zet het toestel uit
en haal de stekker uit het stopcontact.
3. De stroomtoevoer met de voltmeter.
De meter moet het volgende aangeven:
210- -250 V/AC bij modellen 232144, 145, 154.
100- -120 V/AC bij modellen 232148, 158.
90- -110 V/AC bij modellen 232156, 157.
4. Controleer de doorsnee en de lengte van de verleng-
kabel; deze moet een capaciteit van minstens
12 AWG (American Wire Gauge) hebben, en mag
niet langer dan 90 meter zijn.
5. Kijk de draden van de motor naar de drukregelaar-
kaart (104) na op beschadigde of losse draden of
aansluitingen. Controleer ook de isolatie en de aan-
sluitklemmen op tekenen van oververhitting.
6. Kijk of er losse draden en klemmen zijn bij de kool-
borstels. Zie blz. 9.
7. Let op versleten koolborstels, ze moeten minstens
13 mm lang zijn. Zie blz. 9.
8. Kijk of er sprake is van kapotte of verkeerd zittende
borstelveren. Het opgerolde gedeelte van de veer
moet recht op de bovenzijde van de koolborstel
rusten.
9. Controleer of de borstels niet klem zitten in de
houders. Zie blz. 9.
10. Kijk of de druk goed wordt geregeld.
11. Kijk het motoranker na op kortsluiting; doe dit met
behulp van een ankertester of voer de draaitest uit.
Zie blz. 9.
12. De besturingskaart van de motor (104) door de
diagnosetest voor de besturingskaart van de motor
op blz. 12 uit te voeren. Als uit de diagnose blijkt dat
de kaart niet goed is, deze door een goede
vervangen.
VOORZICHTIG: Deze controletest pas uitvoeren als
u bepaald heeft dat het motoranker goed is. Een
defect motoranker kan een goede kaart verbranden.
WAT TE DOEN
Als iets bij de controle niet OK is, kijk dan in deze
kolom
1. Volg de Drukontlastingsprocedure en
vervang dan de tip. Zie de afzonderlijke hand-
leiding voor de tip of het pistool.
2. Geef de pomp een onderhoudsbeurt.
Zie blz. 17.
3. Zet de stroomonderbreker weer in de goede
stand; vervang de circuitzekering. Herstel het
stopcontact of probeer een ander stopcontact.
4. Vervang de verlengkabel door een goed,
geaard exemplaar.
5. Zorg ervoor dat de mannelijke klemmen gecen-
treerd zitten en dat ze vast zijn aangesloten op
de vrouwelijke klemmen. Vervang eventuele
losse klemmen of beschadigde bedrading. Zet
de klemmen weer stevig vast.
6. Draai de klemschroeven aan. Vervang de kool-
borstels als de draden beschadigd zijn. Zie
blz. 9.
7. Vervang de koolborstels. Zie blz. 9.
8. Vervang de veer als hij kapot is. Lijn de veer
weer uit op de koolborstel. Zie blz. 9.
9. Reinig de borstelhouders. Verwijder koolaan-
slag met een kleine schoonmaakborstel. Laat
de borsteldraden evenwijdig lopen aan de gleuf
in de borstelhouder om zeker te zijn van een
vrije verticale beweging van de borstels.
10. Vervang de kaart door een nieuwe druk-
regelingskaart (104). Zie blz. 12.
12. Vervang de motor. Zie blz. 16.
11. Vervang de kaart door een nieuwe druk-
regelingskaart (104). Zie blz. 12.