6.2 Meetconfiguratie
In het configuratiemenu worden de instellingen voor het meten uitgevoerd.
Het configuratiemenu kan altijd verlaten worden. Daarom
drukken. Het instrument wisselt naar het meetmenu. Eerder uitgevoerde
veranderingen in het configuratiemenu worden daarbij opgeslagen.
1
Configuratiemenu openen:
Het instrument is aangeschakeld en bevindt zich in het meetmenu.
3
drukken.
Het instrument bevindt zich nu in de configuratiemodus.
2
Emissiecoëfficiënt instellen (
Het configuratiemenu is geopend.
3
Met
/
de waarden instellen en met
Verder met handeling
ë
controleren alarmWaarDen
3
Keuze van de te controleren alarmwaarden (dtd, Ir, rH oppervlak):
Het configuratiemenu is geopend.
3
Met
/
de gewenste opties kiezen en met
Verder met handeling
ë
of
Verder met handeling
ë
of
Verder met handeling
ë
4
Bovenste grenswaarde instellen (Ir):
Het configuratiemenu is geopend.
3
Met
/
de bovenste grenswaarde instellen en met
Bij het overschrijden van de bovenste grenswaarde wordt in de bovenste
regel de max. waarde weergegeven. (grenswaardeoverschreidingssymbool
verschijnt). Als hoofdwaarde wordt de IRtemperatuur weergegeven. In de
onderste regel wordt de overeenkomstige grensalarmwaarde weergegeven.
Het alarmsymbool verschijnt. Wanneer een akoestisch alarm gekozen werd,
weerklinkt het nu. Wanneer de waarden onder de grenswaarde gaan, ver
schijnt het overeenskomstige display.
Verder met handeling
ë
5
Onderste grenswaarde instellen (Ir):
Het configuratiemenu is geopend.
3
e
):
k
euze van De te
.
b
ovenste grensWaarDe instellen
g
rensWaarDe instellen
g
rensWaarDe instellen
o
nDerste gransWaarDe instellen
6. Meetinstrument instellen
bevestigen.
bevestigen.
.
(ir)
D
tD
rh
.
si
bevestigen.
.
(ir)
11