Figuur 14
1. Vulbuis/Peilstok
2. Dop van brandstoftank
2. Verwijder de dop van de tank.
3. Vul de brandstoftank met loodvrije benzine tot op
6 tot 13 mm van de bovenrand van de tank. Niet
tot in de vulbuis bijvullen.
Belangrijk: Vul de brandstoftank tot maximaal
6 mm van de bovenrand van de tank omdat
de benzine ruimte nodig heeft om te kunnen
uitzetten.
4. Doe de dop weer op de tank en veeg eventueel
gemorste benzine weg.
Motor starten
1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Figuur 15).
Figuur 15
1. Bougiekabel
2. Brandstofklep openen (Figuur 5)
3. Zet de gashendel op CHOKE.
3. Luchtfilter
4. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N)
(Figuur 10 en Figuur 11).
5. Trek de starthandgreep langzaam uit totdat u
weerstand voelt, daarna krachtig uittrekken.
6. Als de motor start, kunt u met de desbetreffende
hendels de gastoevoer en de rijsnelheid naar wens
regelen.
Opmerking: Wil de motor na drie pogingen niet
starten, herhaal dan de stappen 3 tot en met 6.
Motor afzetten
1. Zet de bedieningsstang vrij en zet de gashendel op
UIT.
2. Maak de kabel van de bougie los als u de
maaimachine niet gebruikt of onbeheerd achterlaat.
Zelfaandrijving gebruiken
De maaimachine heeft 3 rijsnelheden: 1 is langzaam, 2
is medium en 3 is snel. De rijsnelheidshendel zit op het
bovendeel van de handgreep (Figuur 11).
1. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N).
2. Start de motor.
3. Druk de bedieningsstang tegen de handgreep op
Lopen/Rijden (Figuur 16).
1. Lopen/Rijden
2. Lopen/Schakelen
Opmerking: U mag nooit schakelen als u
de bedieningstang van het maaimes tegen de
handgreep op Lopen/Rijden drukt; hierdoor kan de
transmissie schade oplopen. Zet de bedieningsstang
op Lopen/Schakelen (Figuur 16) als u de rijsnelheid
verandert.
Opmerking: U kunt de snelheid variëren door
de afstand tussen bedieningsstang en handgreep te
vergroten of te verkleinen. Laat de bedieningsstang
14
Figuur 16
3. Stoppen