Houd bij transport rekening met de breedte van de
machine en bescherming van uitstekende delen. Zorg
voor voldoende (waarschuwings-) verlichting.
Bedien de machine uitsluitend vanaf de bestuurdersplaats van de trekker. Zorg ervoor dat vanaf deze plaats
altijd voldoende zicht is op de werkzaamheden.
Zorg ervoor dat de bedieningshendel voor het bedienen van de cilinder(s) niet verward kan worden met
andere bedieningshendels om onbedoeld bedienen te voorkomen.
Stel op het veld de gewenste werkdiepte (max. 50cm) in met behulp van de trekker hefinrichting. De
cultivator moet vlak staan als de gewenste werkdiepte bereikt is, dit is in te stellen met de topstang. Het
bewerkingseffect is afhankelijk van de bodemgesteldheid, werkdiepte en rijsnelheid. Voorkom beschadiging
van de machine door werkdiepte en rijsnelheid aan te passen aan de omstandigheden. Haal bij het maken
van bochten de cultivator uit de grond.
Zorg ervoor dat eventuele hydrauliekslangen niet bekneld kunnen raken en de vleugels vrij kunnen bewegen.
Klap voor transport de vleugels met behulp van de cilinder volledig op en zet de kogelkraan zodanig dat de
olietoevoer volledig geblokkeerd is.
Zorg dat altijd voldoende druk op alle wielen van de trekker blijft rusten om de combinatie stabiel en
bestuurbaar te houden; let vooral op bij het rijden op hellingen. Gebruik indien nodig contragewichten en/of
dubbellucht.
Zet de trekker alleen weg met de cultivator in de laagste stand. Zet de cultivator op een vlakke, stevige
ondergrond en plaats de steunpoot, pen en borgveer als de cultivator afgekoppeld wordt.
4
Hef bij transport de machine voldoende hoog om te
voorkomen dat de beitels de weg raken.