BEDIENING
De werkingsmodus instellen
1. Druk de START/STOP toets in.
Het OPERATON controlelampje van de binnenunit (rood) zal oplichten. De
airconditioner begint te werken.
2. Druk de MASTER CONTROL toets om de gewenste
werkingsmodus te selecteren.
Elke keer de toets wordt ingedrukt veranderd de modus in deze
volgorde:
Na 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
De thermostaat instellen
Druk de SET TEMP. toets in (fig.5 nr.36)
Λ: thermostaatinstelling verhogen
V: thermostaatinstelling verlagen
Instelbereik thermostaat:
- AUTO............................ 18 – 30°C
- HEATING...................... 16 – 30°C
- COOLING/DRY............ 18 – 30°C
Tijdens het ventileren (Fan) kan de kamertemperatuur niet worden
ingesteld via de thermostaat (de temperatuur verschijnt niet op het
display).
Na 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
De thermostaatinstellingen moeten als standaardinstellingen beschouwd worden en
kunnen een beetje afwijken van de eigenlijke kamertemperatuur.
De ventilatiesnelheid instellen
Druk de FAN CONTROL toets in (fig.5 nr. 47)
Bij elke druk op de toets verandert de ventilatiesnelheid in deze
volgorde:
Na 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
Auto ventilatiesnelheid:
HEATING: de ventilator verspreidt zo optimaal mogelijk warme lucht. Wanneer de
uitgeblazen lucht van de binnenunit koud is, zal de ventilator aan zeer lage snelheid
draaien.
COOLING: als de kamertemperatuur de thermostaatinstelling benadert, vermindert de
ventilatiesnelheid.
FAN: de ventilator draait tegen lage snelheid.
Bij het opstarten van de Heating modus en tijdens de Monitor functie zal de ventilator
met zeer lage snelheid draaien.
7