Inhoudsopgave VEILIGHEID ..............................1-1 ............................1-1 EILIG GEBRUIK ........................1-1 EKWALIFICEERD PERSONEEL ..........................1-2 NGEVALLEN PREVENTIE GEBRUIK ..............................2-3 ............................2-3 EDOELD GEBRUIK ..........................2-3 NEIGENLIJK GEBRUIK ........................... 2-3 OEPASSINGSGEBIED ............................2-4 ESTGEVAREN ......................2-4 EN AANZIEN VAN DEZE HANDLEIDING ..................2-4 FBEELDINGEN EN ONDERDELEN VAN DE INSTALLATIE TECHNISCHE GEGEVENS...........................3-5 ..............................
1 Veiligheid 1.1 Veilig gebruik De volgende symbolen worden gebruikt om te waarschuwen tegen gevaren en mogelijke bronnen van gevaar. Raak vertrouwd met ze! Geen aandacht geven aan een waarschuwing kan persoonlijk letsel en/of beschadiging van de apparatuur of andere apparatuur tot gevolg hebben. Pas op: Het niet in acht nemen kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben.
1.3 Ongevallen preventie Het gebruik van de machine door onbevoegden is verboden. Het is niet toegestaan dat de apparatuur wordt gebruikt door personeel die onder invloed is van medicijnen waardoor de reactiesnelheid wordt beïnvloed, of die om lichamelijke redenen niet in staat zijn de apparatuur te bedienen.
2 Gebruik 2.1 Bedoeld gebruik De wikkelaar is in het vervolg ook kortweg als machine aangeduid - mag enkel worden gebruikt voor het wikkelen van de daarvoor geschikte producten die voldoen aan de gegevens zoals vermeld in de beschrijving in paragraaf 3.1 Machine. In geval van twijfel moet de fabrikant om toestemming worden gevraagd.
2.4 Restgevaren Constructief is er alles aan gedaan om de gebruiker tegen mogelijke gevaren te beschermen. Enkele restgevaren zijn echter niet te vermijden. De gebruiker moet op het volgende bedacht zijn: Gevaar voor gevaarlijk gebied Bij het opzetten van producten op de machine is het mogelijk dat er een gevaarlijk gebied wordt betreden.
3 Technische Gegevens 3.1 Machine Snelheid 3 ~12rpm Belastbaar gewicht Max. 2000 KG Totaalgewicht 625 KG Bedrijfstemperatuur +5 tot +30 3.2 Elektrisch Aansluiting AC 230V ±10% (50Hz) Aardlekschakelaar > 30 mA Elektrisch vermogen 1.5 KW Isolatieklasse IP 54 3.3 Afmetingen en gewicht Gewicht 625 KG Afmetingen in mm (lengte x breedte x hoogte)
4 Werking 4.1 Essentiële componenten Let op: De machine mag niet worden gebruikt indien afschermkappen niet aanwezig zijn Essentiële componenten 1 Draaiplateau 4 Bediening 2 Foliewagen 5 Oprit 3 Mast...
4.2 Uitleg Essentiële componenten 1. Draaiplateau Op dit draaiplateau wordt de in te wikkelen pallet geplaatst. Wanneer de installatie gestart word gaat deze draaien. En hij stopt automatisch aan het einde van de cyclus op zijn ‘0- positie‘. 2. Foliewagen De foliewagen regelt de toevoer van de folie op de pallet.
5 Installeren Pas op: Sta enkel gekwalificeerd personeel toe de volgende taken uit te voeren. Daarbij alle veiligheidsvoorschriften uit deze handleiding en uit alle andere relevante documentatie in acht te nemen. 5.1 Uitpakken Voorzichtig uitpakken en op transportschade controleren. Pallet, bevestiging- en verpakkingsmateriaal voor eventuele latere transporten bewaren of in overeenstemming met de geldende voorschriften als afval afvoeren.
5.6 Elektrisch aansluiten Pas op: Gevaarlijke elektrische spanning. Het niet in acht nemen van de veiligheidsvoorschriften kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. Aansluiten op energiebronnen: sluit de machine bij voorkeur aan via een voedingskabel met steker op een voedingspunt met wandcontactdoos met randaarde, die beveiligd is met een zekering.
6 Bediening Inleggen Folie 1 - Nieuwe folierol plaatsen (afwikkelrichting afhankelijk van de zijde waarop de cling zich bevindt). 2 - Folie volgens onderstaande tekening aanbrengen. CI = CLING INSIDE (Kleefzijde binnen) Op deze wijze moet de folie in het remsysteem worden ingelegd bij toepassing van een "differentiaal cling"-folie, waarbij de kleefzijde zich aan de binnenzijde van de folie bevindt, als deze wordt afgewikkeld van de folierol.
6.3.1 Bedieningspaneel General Switch: Hoofdschakelaar. Deze hoofdschakelaar bevindt zich op de zijkant van de machine. Power Indicator: Geeft aan dat er spanning op de machine staat. Reinforce: Wanneer de foliewagen op de gewenste hoogte is aangekomen, druk dan op deze knop en het geselecteerd aantal wikkelingen word op deze hoogte gewikkeld, daarna wordt de cyclus verder afgemaakt.
6.3.2 Bedieningsschermen In het paneel zelf zitten meerdere menu’s. Hierin kan de gebruiker onder andere de parameters van de machine instellen. Deze menu’s worden kort besproken op de volgende bladzijden. Deze afbeeldingen kunnen afwijken van de werkelijkheid. Wanneer er een parameter aangepast moet worden gaat dat als volgt: Door op de ‘Set’...
Pagina 16
Dit zijn de schermen van de input signalen. Hier wordt aangegeven met meldingsindicatoren welke inkomende pulsen de machine ontvangt. Het gaat daarbij om een aantal sensoren en schakelaars. Dit is het scherm van de output signalen. Hier wordt aangegeven met meldingsindicatoren welke uitgaande pulsen de machine stuurt naar de juiste componenten.
Onderhoud Pas op: Schakel de hoofdschakelaar uit en vergrendel deze met een hangslot, voordat onderhoud aan de machine wordt gepleegd. Zorg ervoor, dat anderen de machine niet in werking kunnen stellen. Zorg ervoor, dat afschermkappen en dergelijke bij inschakelen van de machine gemonteerd zijn.
7.3 Onderhoudsschema Onderhoudsfrequentie 1000 2000 Dagelijks schoonmaken Kettingen Kettingwielen Lagers Motorreductoren Type R-, FA-, F- Motorreductoren Type S- Elektrisch systeem De cijfers in het onderhoudsschema verwijzen naar de toe te passen smeermiddelen in de tabel met smeermiddelen. Het symbool "X" in het onderhoudsschema verwijst naar de opmerkingen over het onderhoud van of de controle aan desbetreffend onderdeel of systeem in paragraaf 7.4.
7.4 Controles Controles Werkzaamheden Elektrisch systeem Controleer de schakelaars, noodstoppen en overige bedieningsknoppen op de juiste werking. Controleer de signaallampen. Controleer en test de thermische beveiligingen Controleer de magneetschakelaars en relais op inbranden en brommen. Controleer de bekabeling en aansluitingen. Controleer de fotocellen en reflectoren op werking en afstelling (lenzen moeten schoon zijn).