Zorg ervoor dat de beide zuigbuizen vast met elkaar
zijn verbonden, voordat ze worden bevestigd aan
het apparaat.
5.3 Montage van de loopwielen (fi g. 3e)
Schuif de loopwielen (fi g. 3e, pos 8) tot aan de aanslag
(fi g. 3e, pos. D) op de voorste zuigbuis en fi xeer hem
met de korte schroef (fi g. 2, pos 9).
Gevaar! De zuigbuis moet compleet gemonteerd en
met schroeven geborgd worden, voordat u het appa-
raat gebruikt. De zuigbuis en de loopwielen mogen
niet weer uit elkaar genomen en van het apparaat
gedemonteerd woren!
5.4 Montage van de geleidegreep (fi g. 4a/4b/4c)
Draai de bevestigingsschroef (fi g. 4a, pos. 15) uit de
geleidegreep (fi g. 4a, pos. 14). Steek vervolgens de
geleidegreep zoals getoond in fi g. 4b in de richting van
de pijl op de motoreenheid.
De arrêteerhendel moet zich aan de linkerkant bevin-
den!
Vervolgens de schroef (fi g. 4c, pos 15) bij gesloten arrê-
teerhendel vastdraaien.
Probeer nooit om de geleidegreep in een tussenpositie
te verstellen.
5.5 Montage van de opvangzak (fi g. 5a/5b/5c)
Steek de stomp (fi g. 5a, pos. 18) in het motorhuis (fi g.
5a, pos. 3). Zorg ervoor dat de kap hoorbaar vastklikt!
Gelieve eerst de haak in te hangen aan de zuigbuis (2)
(fi g. 5b). Steek daarna de opvangzak over de stomp
aan het motorhuis (3) en let erop dat de zak hoorbaar
vastklikt.
Gevaar:
Neem het apparaat pas in bedrijf als u de montage
helemaal heeft afgesloten. Vóór elke ingebruik-
neming moet de aansluitkabel van het apparaat
op tekenen van beschadiging worden onderzocht;
GFLS_3000_1_EX_NL_SPK7.indb 13
GFLS_3000_1_EX_NL_SPK7.indb 13
N
de kabel mag alleen in foutloze toestand worden
gebruikt.
6. Gebruik
6.1 Riemlengte bepalen (fi g. 1)
De riemlengte van de draagriem (4) zo instellen, dat
de zuigbuis dicht over de grond kan worden geleid.
Bovendien dienen om de zuigbuis gemakkelijker over
de grond te leiden de loopwielen (9) aan het onderste
uiteinde van de zuigbuis.
Voorzichtig:
Doe de draagriem zo om, dat de snelontspaninrichting
(fi g. 1, pos. 4a) tijdens het gebruik gemakkelijk bereik-
baar is. Maak het apparaat bij een mogelijk gevaarlijke
situatie los door de inrichting aan de draagriem te
openen.
6.2 Verstelling van de geleidegreep (fi g. 6)
Maak de arrêteerhendel (fi g. 6, pos. 14a) los door hem
open te klappen. Breng de geleidegreep (fi g. 6, pos. 14)
in de gewenste positie en klap de hendel weer dicht.
6.3 Apparaat aansluiten en inschakelen (fi g. 7, 8)
Gevaar:
Controleer of de gegevens vermeld op het kenplaatje
overeenkomen met de gegevens van het stroomnet,
alvorens het apparaat aan te sluiten. Het stopcontact
moet door een aardlekschakelaar (FI) worden beveiligd.
De afschakelstroom mag max. 30mA bedragen.
•
Sluit een geschikte verlengkabel aan aan een ge-
schikt stopcontact.
•
Steek de stekker van het apparaat in de koppeling
van de verlengkabel.
Beveilig de aansluitleiding van het apparaat (6)
•
met de snoerontlastingsklem aan het apparaat
zoals getoond in fig. 7.
13
07.05.15 10:16
07.05.15 10:16