Olietemperatuursensor
Zorg ervoor dat de lengte van de sensor niet langer is dan die van de peilstok. Verschuif de rubber stop over de
sensor totdat de lengte correct is. Plaats vervolgens de sensor in de peilstokhouder zodat de olietemperatuur kan
worden gemeten.
Figuur 6. De olietemperatuursensor
Na de roetmeting of controle van de motortemperatuur verwijdert u de olietemperatuursensor weer uit de motor.
Verwijder overvloedige olieresten met een doek. Vergeet niet de peilstok terug te plaatsen in de
peilstokhouder!
Opnamesonde
Gebruik de juiste opnamesonde. Opnamesonde 1 heeft een doorsnede van 10 mm en wordt gebruikt voor uitlaten
met een diameter kleiner dan 70 mm. Opnamesonde 2 heeft een doorsnede van 27 mm en wordt gebruikt voor
uitlaten met een diameter gelijk of groter dan 70 mm.
Plaats de opnamesonde zover mogelijk in de uitlaat. Zorg ervoor dat er een goede stroming in de opnamesonde
kan plaatsvinden. Voorkom te scherpe buiging van de sonde of 'knikken'.
Figuur 7. Plaatsing van de opnamesonde
De temperatuur van de opnamesonde kan tijdens een test oplopen tot ca. 200 ºC. Draag altijd
handschoenen als u de opnamesonde hanteert!
Als u tijdens een roetmeting een nulpuntskalibratie uitvoert, zorg er dan voor dat de opnamesonde uit de
uitlaat is verwijderd!
Test Equipment Nederland B.V. (C)
Pagina 11
Versie 1.00 2011