Eenheden omschakelen
1. Druk lang op de eenhedentoets (10) voor het omschakelen
van de eenheid voor de meetwaarden. De eenheden ft, in
en m zijn beschikbaar.
Meetwaarden uit reeks oproepen
Het apparaat slaat automatisch de laatste 10 meetwaarden op.
De opgeslagen meetwaarden kunnen als volgt worden
opgeroepen:
1. Druk vijf keer kort op de functietoets (10), om de reeks op
te roepen.
ð De indicatie voor de reeks (14) verschijnt op het display.
2. Druk kort op de plus-/min-toets (8), om door de reeks te
navigeren en de opgeslagen meetwaarden op te roepen.
ð In de indicatie voor de reeks (14), ziet u welke
opgeslagen meetwaarde op dit moment wordt
weergegeven.
3. Door het kort drukken op de wistoets (9), komt u weer
terug in het normale meetmenu.
4. Door het kort drukken op de meettoets (7), kunt u de
opgeslagen waarde voor uw actuele meting gebruiken.
Metingen uitvoeren
Waarschuwing voor laserstralen
Laserklasse 2, P max.: < 1 mW, λ: 400-700 nm,
EN 60825-1:2014
Kijk nooit direct in de laserstraal, resp. in de opening
waar de laserstraal uitkomt.
Richt de laserstraal nooit op personen, dieren of
reflecterende oppervlakken. Al een kort zichtcontact
met de laserstraal kan tot oogschade leiden.
Het bekijken van de laseruitgang met optische
instrumenten (bijv. loep, vergrootglazen, etc.), vormt
een gevaar voor uw ogen.
Bij het werken met een laser uit de klasse 2 de
nationale wetgeving voor het dragen van
oogbescherming opvolgen.
Info
Houd er rekening mee dat bij het wisselen van de
gebruikslocatie van een koude naar een warme
omgeving condensvorming op de printplaat van het
apparaat kan ontstaan. Dit natuurkundig effect, dat niet
te voorkomen is, vervalst de meting. Het display toont
in dit geval geen of verkeerde meetwaarden. Wacht
enkele minuten tot het apparaat zich heeft ingesteld op
de gewijzigde omstandigheden, voordat u een meting
uitvoert.
NL
Info
Voor een correcte meting moeten de afstanden t.o.v.
het meetobject in de technische gegevens worden
aangehouden. Het apparaat voert geen meting uit, als
het referentiepunt minder dan 0,05 meter verwijderd is
van het meetobject.
Individuele afstandsmetingen uitvoeren
1. Druk kort op de inschakel-/meetknop (7), om de laser te
activeren, als deze is uitgeschakeld.
2. Richt de laser op het doeloppervlak.
3. Druk opnieuw kort op de inschakel-/meetknop (7), om een
afstandsmeting uit te voeren.
ð De gemeten waarde wordt direct op de onderste
meetwaardeweergave (20) weergegeven.
Meetwaarden optellen / aftrekken
1. Voer een individuele afstandsmeting uit.
ð De gemeten waarde wordt op het display weergegeven.
2. Voor het optellen van een meetwaarde, een keer kort
drukken op de plus-/min-toets (8).
3. Voor het aftrekken van een meetwaarde, twee keer kort
drukken op de plus-/min-toets (8).
4. Druk op de inschakel-/meetknop (7), om de volgende
meetwaarde te bepalen.
ð Het totaalresultaat (20) wordt weergegeven in de
onderste meetwaardeweergave. De individuele
meetwaarden worden in de bovenste
meetwaardeweergave (17) weergegeven.
Oppervlaktemeting uitvoeren
1. Druk een keer kort op de functietoets (10).
ð Het symbool
op het display.
2. Druk kort op de inschakel-/meettoets (7), om de eerste
meting (bijv. de lengte) uit te voeren.
ð De gemeten waarde wordt op de bovenste
meetwaardeweergave (17) op het display weergegeven.
3. Druk opnieuw kort op de inschakel-/meettoets (7), om de
tweede meting (bijv. de breedte) uit te voeren.
ð Het apparaat berekent na de tweede keer drukken op
de inschakel-/meettoets (7) het oppervlak en toont deze
op de onderste meetwaardeweergave (20). De laatst
gemeten waarde wordt in de bovenste
meetwaardeweergave (17) op het display weergegeven.
laserafstandsmeetapparaat BD11
voor de oppervlaktemeting verschijnt
7