INSTALLATIE
Algemene montagerichtlijnen
⚠ WAARSCHUWING:
omgeving. Draag tijdens het boren, zagen of schuren altijd adequate oogbescherming,
gehoorbescherming en een stofmasker. Vergeet niet om tijdens het boren of zagen de
achterkant van een oppervlak te controleren.
Opmerking: Kies een montagelocatie waar de eenheid niet wordt blootgesteld aan
¼
omstandigheden die niet aan de technische specificaties voldoen.
Montagelocatie
Dit product genereert warmte waarmee rekening moet worden gehouden bij het kiezen van de
montageplaats.
Zorg dat op de gekozen plaats het volgende mogelijk is:
•
kabelgeleiding, kabelaansluiting en kabelondersteuning
•
aansluiting en gebruik van draagbare opslagapparaten
Houd ook rekening met:
•
de vrije ruimte rondom de eenheid om oververhitting te voorkomen
•
de constructie en sterkte van het montageoppervlak in verhouding tot het gewicht van de
apparatuur
•
trillingen in het montageoppervlak waardoor de apparatuur zou kunnen worden beschadigd
•
verborgen elektrische draden die beschadigd kunnen raken bij het boren van gaten
Ventilatie
Bij onvoldoende ventilatie en daaropvolgende oververhitting van de eenheid kunnen de werking en
levensduur afnemen. Voor alle eenheden die niet met een beugel zijn bevestigd, wordt ventilatie
achter de eenheid aanbevolen.
Zorg ervoor dat de luchtstroom niet wordt belemmerd door kabels.
Voorbeelden van ventilatieopties voor de behuizing zijn, in volgorde van voorkeur:
•
lucht met een positieve druk uit het aircosysteem van het vaartuig.
•
lucht met een positieve druk uit lokale koelventilatoren (ventilator vereist bij ingang,
ventilator optioneel bij uitlaat).
•
passieve luchtstroom uit ventilatieopeningen.
Elektromagnetische interferentie en radiofrequentie-interferentie
Dit apparaat voldoet aan de toepasselijke EMC-voorschriften (elektromagnetische compatibiliteit).
Om ervoor te zorgen dat de EMC-prestaties niet worden aangetast, gelden de volgende
richtlijnen:
•
afzonderlijke accu voor de scheepsmotor
•
minimaal 1 m tussen het apparaat, de kabels van het apparaat en zendapparatuur of kabels
die radiosignalen doorgeven
•
minimaal 2 m tussen het apparaat, de kabels van het apparaat en de SSB-radio
•
meer dan 2 m tussen het apparaat, de kabels van het apparaat en de radarstraal.
Installeer de eenheid niet in een gevaarlijke/ontvlambare
7