• Uitvoering van de meting
– Wordt de kogelkop in hoeken gehouden (bijv. kozijnen),
valt de meetwaarde ook hoger uit, omdat dan meer
materiaal aanwezig is in het strooiveld van de meetkop.
Vanaf de hoek moet een afstand van meer dan 8 tot
10 cm worden aangehouden.
– De kogelkop tijdens de meting altijd loodrecht op het
meetgoed houden. De kogelkop stevig op het te meten
oppervlak drukken en niet kantelen.
• Meetdiepte
– De indringingsdiepte van het apparaat ligt afhankelijk
van de dichtheid en doorvochtigingsgraad van het
meetgoed tussen 5 en 40 mm. Uitspraken m.b.t. dieper
gelegen zones is niet mogelijk.
• Materiaaleigenschappen
– Een hoog gehalte aan oplosbare zouten in het
meetgoed kunnen het meetresultaat vervalsen. Hoe
meer zouten aanwezig zijn, des te hoger zal de
geleidbaarheid van het materiaal zijn en des te hoger
zal de meetwaardeweergave zijn.
– Meet indien mogelijk geen hout met een
houttemperatuur onder -5 °C. Te lage
houttemperaturen vervalsen het meetresultaat.
– Ook materiaaltoeslagen en de concentratie hiervan,
bijv. in dekvloeren of beton, kunnen een aanzienlijke
invloed hebben op de hoogte van de meetwaarde.
– Het meest ideaal zijn zo homogeen mogelijke
materiaaleigenschappen en geen luchtinsluitingen.
• Elektrisch geleidende materialen of elektrische velden
– Bevat het bouwmateriaal een elektrisch geleidend
materiaal, heeft het bouwmateriaal een hogere
diëlektrische constante, waardoor een schijnbaar hoge
vochtigheidswaarde ontstaat. Bij de meting wordt
hierdoor een hogere meetwaarde weergegeven.
– Bevat het meetgoed metaal (bijv. spijkers, schroeven,
leidingen, etc.) en ligt het binnen het meetveld van de
sensor, stijgt de meetwaarde met een sprong door de
sterke reflectie.
– Door een visuele controle is niet altijd te zien of
elektrisch geleidende materialen in het bouwmateriaal
aanwezig zijn. Wapeningen, metaalelementen en
geleidende isolatiematerialen, zoals mineraalwol in
houten plafonds, behoren tot de grootste foutbronnen.
Vooral bij isolatiematerialen met metaalfolie ontstaan
daarom vaak verkeerde interpretaties van de
meetwaarden.
– Vermijd statistische oplading van het meetgoed door
wrijving. Statistisch oplading vervalst het meetresultaat.
– Bij een houtvochtigheid die lager is dan 10 % r.v.,
kunnen elektrostatische krachten ontstaan in het
meetgoed. Hierdoor kan het meetresultaat worden
vervalst. Op basis van onze ervaringen ontstaat dit
NL
vooral bij de uitgang van fineerdrooginstallaties. Leid de
statische oplading af via geschikte
aardingsmaatregelen.
– Het meest ideaal is afwezigheid van storende
elektrische velden bij de meting en dat geen elektrisch
geleidende materialen aanwezig zijn in het meetgoed.
• Oppervlaktegesteldheid
– Voor de meting moet de meetlocatie worden ontdaan
van verontreinigingen (bijv. verfresten, stof).
– Olie-achtige en/of waterige houtbeschermingsmiddelen
beïnvloeden het meetresultaat.
– Ruwe oppervlakken zorgen altijd voor een lagere
meetwaarde.
– Het meest ideaal is een glad oppervlak van het
meetgoed, zodat de meetsonde volledig contact kan
maken.
• Vochtverdeling
– Bij materiaaldikten van minder dan 2 cm bestaat het
gevaar dat de vochtigheidswaarden van aangrenzende
materiaallagen de meetwaarde beïnvloeden.
– Het meest ideaal is een zo gelijkmatig mogelijke
vochtverdeling in het meetgoed.
Kwantitatieve conclusies m.b.t. het vochtgehalte van het
minerale meetgoed zijn alleen via het Darr-proces of de
CM-methode mogelijk.
vochtindicator BM31
7