3. Plaats de behuizing van de hoorhulp achter het
oor. De kromming van het geluidsslangetje moet
comfortabel op het oor rusten (bij brildragers naast
het pootje van de bril).
4. Houd het geluidsslangetje vast en steek de
oordoppen voorzichtig in de gehoorgang. Let er
op dat u de oordop niet te diep in de gehoorgang
plaatst. Als de oordop niet goed of niet aangenaam
zit, probeert u een van de andere oordoppen.
5. Plaats de fixatiedraad langs uw oorschelp. Dit zorgt
voor een stevigere pasvorm van de oordoppen in de
oorschelp. Als u last heeft van de fixatiedraad, kunt
u deze losmaken. De draad is niet noodzakelijk.
20