3. Schakel het selectievakje NTP inschakelen in om deze functie in te schakelen.
4. Configureer de volgende NTP-instellingen:
•
Interval: Het tijdsinterval tussen twee synchronisatieacties van de NTP-server. De waarde wordt
uitgedrukt in minuten.
•
NTP-server: Het IP-adres van de NTP-server.
•
NTP-poort: De poort van de NTP-server.
5. Klik op de knop Toepassen om de instellingen op te slaan en de interface te verlaten.
Het interval voor tijdsynchronisatie kan worden ingesteld op een waarde van 1-10080 minuten. De
standaardwaarde is 60 minuten. Als de NVR is verbonden met een openbaar netwerk, moet u een
NTP-server met een functie voor tijdsynchronisatie gebruiken, zoals de server van het National Time
Center (IP-adres: 210.72.145.44). Als de NVR is ingesteld in een verder aangepast netwerk, kan
NTP-software worden gebruikt om verbinding te maken met een NTP-server voor tijdsynchronisatie.
11.2.5 SNMP configureren
Doel:
U kunt het SNMP-protocol gebruiken om de apparaatstatus en aan parameters gerelateerde informatie op te halen.
Stappen:
1. Open de interface voor netwerkinstellingen.
Menu > Configuratie > Netwerk
2. Selecteer het tabblad SNMP om de interface met SNMP-instellingen te openen, zoals weergegeven in Figure
11. 15.
3. Schakel het selectievakje SNMP in om deze functie in te schakelen.
4. Configureer de volgende SNMP-instellingen:
•
Trap-adres: Het IP-adres van de SNMP-host.
•
Trap-poort: De poort van de SNMP-host.
5. Klik op de knop Toepassen om de instellingen op te slaan en de interface te verlaten.
Voordat u SNMP instelt, moet u de SNMP-software downloaden en instellen om de apparaatinformatie te
ontvangen via de SNMP-poort. Door het trap-adres in te stellen, kunnen vanaf de NVR
alarmgebeurtenissen en uitzonderingsberichten naar het surveillancecentrum worden verzonden.
User Manual of Network Video Recorder
Figure 11. 15 Interface voor SNMP-instellingen
167