ren signaleert de LED-helderheid in ingeschakelde en uitgeschakelde toestand.
• Knop 4 (LED-helderheid) bedienen
De koppelingsmodus LED-helderheid is actief.
Toegekende knoppen knipperen uit-100%.
Vrije knoppen zijn uit.
• Instellen van de LED door bedienen van de betreffende knop
Uit-100%
1x
50 - 100%
2x
uit - uit
3x
uit - 50%
4x
uit - 100%
enz.
Instellen niet toegekende knoppen als oriëntatielicht.
LED is uit.
• Knop ca. 1 seconden bedienen en loslaten.
LED brandt 100%.
• Knop opnieuw ca. 1 seconde lang bedienen en loslaten.
LED is uit.
Alle LED's zijn ingesteld.
• Terug naar keuzeniveau: druk knop 16 ca. 3 seconden lang in.
LED's 1-6 branden.
• Keuzeniveau verlaten: knop 16 lang bedienen
Lange bevestigingstoon.
Bedieningsniveau is actief.
Knop 5: geluid aan/uit
Bevestigingstoon bij aanraken in-/uitschakelen.
Knop 1 - 6 branden.
• Knop 5 (toon aan/uit) bedienen.
• De modus toon aan/uit is actief.
LED 1 brandt: toon aan
LED 2 brandt: toon uit
• Terug naar programmeerniveau: knop 16 ca. 3 seconden lang indrukken.
LED's 1-6 branden.
Lange bevestigingstoon.
• Programmeerniveau verlaten: knop 16 lang indrukken.
Lange bevestigingstoon.
Bedieningsniveau is actief.
Bij uitgeschakelde toon is er geen bevestigingstoon bij wisselen tussen de niveaus.
ⓘ
Knop 6: stations
Voor het instellen van lichtscenario's moet hier worden aangegeven, welk station met welk apparaatadres is aangeslo-
ten.
De sensormodule herkent, of een of twee stations zijn aangesloten. Bij aansluiting van een station brandt alleen
ⓘ
knop 1.
Voorinstelling:
relaisstation op apparaatadres 1 en 2
Relaissta-
tion
Apparaatad-
Knop 1
res 1
Apparaatad-
Knop 5
res 2
1
5
Fig.8.: Voorinstelling relaisstation
Dimstation
Knop 2
Knop 6
2
6