Installatie
Luchtleiding
1.
Installeer de luchtleiding accessoires zoals afgebeeld in
A
. 2. Let erop dat de luchtleiding die de accessoires
FB
voedt, degelijk geaard is.
a.
De vloeistofdruk kan geregeld worden met een
luchtregelaar (F) voor de regeling van de lucht die
de pomp ingaat, of met een vloeistofregelaar (H) voor
de regeling van de vloeistof die uit de pomp komt.
b.
Installeer een zelfontlastend hoofdluchtventiel (B)
vlakbij de pomp. Dit ventiel is vereist in uw systeem
om de lucht te laten ontsnappen die opgesloten is
blijven zitten tussen het ventiel en de pomp nadat de
luchttoevoer afgesloten is. Opgesloten lucht kan de
pomp onverwachts laten bewegen, hetgeen kan
leiden tot ernstig letsel zoals spatten in de ogen of op
de huid of, letsel door bewegende onderdelen. Zorg
ervoor dat het ontlastventiel gemakkelijk bereikbaar
is vanaf de pomp en dat het zich in het circuit achter
de luchtregelaar zit.
c.
Installeer een tweede luchtventiel (E) vóór alle
luchtleiding accessoires en gebruik deze om de
accessoires af te sluiten tijdens reinigings- en
reparatiewerkzaamheden.
d.
Installeer een luchtleidingsfilter (D) om schadelijke
verontreinigingen zoals vuil, vocht en olie uit de
toegevoerde perslucht te verwijderen.
2.
Het luchtventiel hoeft niet gesmeerd te worden.
3.
Monteer een geaarde, buigbare luchtslang tussen
de toebehoren en de luchtinlaat van de pomp. Zie
Technische gegevens op blz. 24 om de afmeting van
de luchtinlaat van uw pomp te bepalen. Gebruik een
luchtslang met een binnendiameter van tenminste 13 mm
(1/2 inch).
Aanzuigslang voor vloeistoffen
•
Zie Technische gegevens op blz. 24 om de afmeting
van de vloeistofinlaat van uw pomp te bepalen.
•
Gebruik geleidende slangen (zie A
aanzuigleiding nauwsluitend in de pompinlaat, terwijl u
de inlaat met een sleutel ondersteunt. Voorkom met een
passende vloeibare draaddichting op de aansluitingen
dat er lucht in de vloeistofleiding kan komen.
311688H Rev.C
. 2). Schroef de
FB
•
Zie voor informatie over de maximum aanzuighoogte
(nat en droog) Technische gegevens op blz. 24.
•
Gebruik een menger om te voorkomen dat de vulstof
van de vloeistof uitzakt. Hiervoor is menger kit 245081
(accessoire) verkrijgbaar.
Vloeistofuitlaatleiding
1.
Gebruik elektrisch geleidende slangen (P). Zie A
Schroef de vloeistoffitting nauwsluitend in de pomp-
uitlaat (N), terwijl u de inlaat met een sleutel ondersteunt.
Zie Technische gegevens op blz. 24 om de afmetingen
van de uitlaat van uw pomp te bepalen.
2.
Installeer indien gewenst een vloeistofregelaar (H) bij
de vloeistofuitlaat van de pomp om de vloeistofdruk te
regelen. Zie Luchtleiding stap 1a voor een alternatieve
methode om de druk te regelen.
3.
Installeer een aftapkraan (J) dicht bij de vloeistofuitlaat.
Er moet een aftapkraan (J) in uw systeem aanwezig zijn
om de druk te ontlasten bij een verstopte slang. De aftap-
kraan vermindert het risico van ernstige verwonding, zoals
vloeistofspatten in de ogen of op de huid, of door veron-
treiniging met gevaarlijke vloeistoffen bij het ontlasten
van de druk. Plaats de kraan dicht bij de vloeistofuitlaat
van de pomp. Om de kraan als circulatiekraan te kunnen
gebruiken, moet u een buis (K) aansluiten tussen de kraan
en de emmer.
VOORZICHTIG
In bepaalde systemen is een drukontlastingskraan nodig
op de uitlaat van de pomp, om te voorkomen dat de pomp
of de slang zou kunnen scheuren door te hoge druk.
Te hoge druk kan ontstaan door uitzetting van vloeistof
bij hogere temperatuur. Dit kan gebeuren als lange
vloeistofleidingen in de zon liggen, of door een hoge
omgevingstemperatuur, of als van een koele naar een
warme ruimte gepompt wordt (bijvoorbeeld vanuit een
ondergrondse tank).
Te hoge druk kan ook optreden als de pomp gebruikt wordt
om een plunjerpomp te voeden, en de inlaatklep van de
plunjerpomp niet goed sluit, waardoor vloeistof zich ophoopt
in de aanvoerleiding.
. 2.
FB
7