5
Kabelverbindingen
6
Aardeaansluitingen
OPMERKING
Er is een aansluiting voor veilige aarde boven aan de buitenkant van de behuizing aanwezig. Deze moet
worden gebruikt om de behuizing aan te sluiten op veilige aarde. Voorkom aardingslussen tijdens het aarden.
1. Draai de voorkant naar links totdat hij open is.
2. Houd de handgreep van de hoofdelektronicamodule vast en
trek hem met stabiele kracht naar buiten. Trek niet te hard.
3. Trek de draadbescherming van de linker kabelingang en verwijder
de afdichtplug van de rechter invoer door hem naar links te
draaien. Breng de afdichtplug later aan op een ongebruikte
kabelingang.
4. Bevestig in de kabelingangen geschikte kabelwartels of
leidingen voor de toepassing en het type kabel dat wordt
gebruikt.
5. Leid de kabel door de kabelwartel.
6. Trek aan de aansluitblokken om ze uit de connectormodule te
verwijderen.
7. Sluit de kabel aan op het juiste aansluitblok en volg daarbij het
relevante bedradingsschema. Strip het uiteinde van elke kabel
en steek het in de bijbehorende klemopening. Draai de schroef
van de klem met een schroevendraaier met platte kop vast
totdat de draad vastzit. Gebruik zo nodig een beslagring voor de
draad.
8. Plaats de aansluitblokken terug in de juiste positie.
Effectief aarden is essentieel voor stabiele Modbus-communicatie
en om de invloed van radiofrequentiestoringen te beperken. Er is een
aardpunt in de behuizing aanwezig. Om valse metingen of alarmen
als gevolg van aardlussen te vermijden, zorgt u dat alle
kabelafschermingen op één punt geaard zijn, bij voorkeur bij de
regelaar. Let ook op hoe buizen, wartels en de interne aardingsplaat
zijn geaard.
2
2