HOOFDSTUK 1
• Sluit de stroomdraden pas aan op de accu als alle systeemcomponenten zijn gemonteerd en alle elektrische
connectoren zijn voltooid.
• Start de machine altijd voordat u dit Raven-systeem in gang zet om stroompieken of piekspanning te
voorkomen.
• Leg om struikelen en verstrikking te voorkomen, kabels en kabelbundels uit de buurt van looppaden, trappen,
handgrepen en andere gedeelten die worden gebruikt door de bestuurder of onderhoudspersoneel bij het
gebruiken of onderhouden van de apparatuur.
AANRAAKSCHERM
• Raak het aanraakscherm alleen aan met uw vinger of met een speciale stylus/pen voor een aanraakscherm. Als
het aanraakscherm wordt bediend met scherpe voorwerpen kan dit permanente schade aan het scherm
veroorzaken.
• Reinig het scherm alleen met een vochtige doek. Gebruik nooit schurende of agressieve stoffen.
AANBEVELINGEN EN BEST PRACTICES
GELEIDING KABELBUNDEL
Het woord "kabel" wordt gebruikt voor het beschrijven van alle elektrische kabels en draden, al dan niet
gebundeld. Gebruik de volgende richtlijnen en aanbevelingen bij het aansluiten en geleiden van kabelbundels
tijdens het installeren of onderhouden van dit Raven-systeem:
• Laat beschermdoppen/afdekkingen over de connectoren totdat deze nodig zijn, om te voorkomen dat vuil en
vocht de elektrische circuits binnendringen.
• Bevestig de kabel minimaal elke 30 cm [12 in] aan het frame of een vaste constructiedelen.
• Volg zoveel mogelijk de bestaande kabelbundels die al in het werktuig lopen. Volg deze punten voor een
correcte geleiding van de kabel:
•
Kabelbundels vastzetten en voorkomen dat de kabel onder het werktuig hangt.
•
Voldoende speling houden van bewegende componenten en werkgebieden rondom assen;
universele verbindingen en ophangingscomponenten; katrollen, tandwielen, riemen en kettingen;
bewegende verbindingen, cilinders, draaipunten, enz.
•
Kabelbundels beschermen tegen vuil/puin uit het veld en omgevingsgevaren (bijv. boomtakken,
hekpalen, gewasstoppels, kluiten die kunnen vallen of worden opgeworpen door het werktuig).
•
Kabelbundels beschermen tegen scherpe bochten, verdraaiing of buiging over korte afstanden en
bij normaal werktuiggebruik.
•
Connectoren en verbindingen mogen zich niet bevinden bij buigpunten of in bewegende
kabelbundelgedeeltes.
•
Zorgen voor voldoende lengte voor bewegingsvrijheid van het werktuig tijdens normaal gebruik en
voorkom trekken, beklemming, vastzitten of schuren, vooral bij draai- en scharnierpunten.
Kabelbundels veilig vastklemmen om een gecontroleerde beweging van de kabel af te dwingen.
•
Schurende oppervlakken en scherpe randen vermijden zoals geknipte plaat,
bevestigingsschroefdraden of schroefkoppen, slangklemuiteinden, enz.
• Verbind, bevestig en laat kabels niet in contact komen met componenten met hoge trillingskrachten, hete
oppervlakken of componenten die hete vloeistoffen bevatten boven het temperatuurbereik van de kabel
componenten.
•
Kabels moeten worden beschermd of afgeschermd als de geleiding vereist dat de kabel wordt
blootgesteld aan omstandigheden die buiten de specificaties van de kabel componenten vallen.
2
Installatiehandleiding van VSN voor algemene werktuigen